Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Gepubliceerd op 11-01-2021

Vitamine

betekenis & definitie

(naam gevormd van Lat. vita = leven en aminen), de verzamelnaam voor een aantal stoffen, welke in kleine hoeveelheden in het voedsel aanwezig moeten zijn omdat anders stofwisselingsziekten optreden, die het direct gevolg zijn van een tekort aan een zo’n stof (deficiëntie- of gebrekziekten, avitaminosen). Overigens zijn deze stoffen onderling zeer verschillend, zowel wat hun scheikundige samenstelling betreft als wat de aard der fysiologische processen, waar ze een rol bij spelen (men noemt vit. ook wel bio-katalysatoren).

Ook de absoluut genomen altijd kleine hoeveelheden, waaraan het lichaam behoefte heeft, lopen toch betrekkelijk nog ver uiteen: van tientallen milligrammen van het ene vit. per dag tot enkele duizendsten van een milligram per week van een ander; sommigen moeten voortdurend in het voedsel aanwezig zijn, anderen kunnen enige tijd ontbreken, omdat de lever een stapelvoorraad kan maken; bij weer anderen is het zelfs nodig, dat de benodigde hoeveelheid in enkele grotere porties wordt opgenomen. De behandeling van tekorten maakt soms wel eens gebruik van hoge doses (vitamine-stoot), welke bovendien van nut kunnen zijn bü aandoeningen (bijv. lupus vulgaris), die in het geheel niet door een vit. tekort zijn ontstaan. Dan zijn er nog vit.’s, welke niet in de voeding aanwezig hoeven te zijn, mits het lichaam dan onder zodanige omstandigheden verkeert, dat het dat vit. zelf kan maken (bijv. voldoende ultra-violette stralen opvangt om vit.-D te doen ontstaan in de huid). Ook gaat het niet steeds om de vraag of er wel voldoende van het vit. in het voedsel aanwezig is, maar speelt ook de (eventueel gestoorde) resorptie in de darm een rol. In dat verband is het belangrijk gebleven de vit. te verdelen in een groep van in-water-oplosbare en een groep van alleen in-vet-oplosbare vit.De naamgeving aan de verschillende vit. is zeer verwarrend, meestal volgt men het letter-systeem, waarbij echter door allerlei latere ontdekkingen het invoeren van een secundaire nummering noodzakelijk werd om splitsing of variaties aan te duiden. Andere vit. worden meestal reeds met hun scheikundige beschrijving aangeduid of met de omschrijving van hun functie.

— A, een onverzadigde alcohol (scheikundig: (CH3)3C6H6. CH :CHC(CH3) :CH. CH :CH. CfCH3): CHCH2OH). Is noodzakelijk voor de functie van het rhodopsine in de staafjes van het netvlies een avitaminose-A veroorzaakt nachtblindheid. Speelt bovendien een rol bij de weerstand, welke de epitheelweefsels bieden tegen infectie, zodat bij een vitamine-A-tekort in de voeding allerlei oppervlakkige huid- en slijmvliesontstekingen kunnen ontstaan, in het bijzonder een keratitis (keratomalacie, zie xerofthalmie) men noemt vitamine A om die reden wel xerofthol. Komt voor in eidooier, boter, kaas, lever en vooral levertraan (meestal is de scheikundige samenstelling in dierlijk voedsel iets anders: Vit. A1 of Vit. A3). In tomaten, boerenkool, wortels en vele andere groenten komt caroteen voor, dat een pro-vitamine A is: uit iedere molecule caroteen ontstaan 2 moleculen vitamine A.

Vitamine B bleek een gehele groep van voedingsfactoren te omvatten, zo spreekt men thans van het

—B complex, een zeer samengestelde groep van in water oplosbare stoffen, zoals vitamine B1 (anewine), riboflavine (Vit.B2 of G), de pyridoxine-verbindingen (Vit.B6) de nicotinezuur-verbindingen (zie ook pellagra), pantotheenzuur, biotine, folinezuur, vitamine Blt en nog andere.

De betekenis van al deze stoffen is zeer veelzijdig en belangrijk onder andere voor het bloed en voor het zenuwweefsel (zie ook beriberi pellagra).

—B1, thiamine, aneurine, zie aldaar.
—B3, lactoflavine, riboflavine, zie aldaa.
—B3 en B5, verschillende groei-factoren, komen voor in gist.
—B6, pyridoxine, zie aldaar.
—B10 en B11, verbindingen van folinezuur, ook een groei-factor.
—B12, cyanocobalamine, een stof, voorkomende in dierlijke (voedings-) eiwitten, waarvan 0,001 mg per persoon per dag voldoende is; werd vroeger „extrensic factor” genoemd.
—Bc, folinezuur, zie aldaar.
—C, ascorbinezuur, zie aldaar.
—D, de verzamelnaam voor een groep sterolen, noodzakelijk ter voorkoming van Engelse ziekte (zie rachitis); spelen een rol (samen o.a. ook met de bijschildkliertjes) bij de calcium- en fosfaat-stofwisseling. Deze stoffen zijn verwant aan cholesterol en ontstaan uit ergosterol door bestraling met ultra-violettestralen. Ze zijn in grote concentratie reeds aanwezig in boter (zie aldaar), eidooier en levertraan.
—D1, een verouderde naam voor een onzuiver mengsel van calciferol (Vit.D2) met andere sterolen.
—D2, calciferol, een kristallijne (d.w.z. geheel gezuiverde) stof (scheikundig C23H13OH) verkregen uit ergosterol door bestraling.
—D3, een tegen rachitis werkzame stof door bestraling van 1-dehydro-cholesterol verkregen.
—E, een stof, welke bij proeven met ratten noodzakelijk bleek voor de vruchtbaarheid en de spierstofwisseling. Toepassing bij de mens in gevallen van onvruchtbaarheid en spierziekten bleek teleurstellend.

De stof is scheikundig ongeveer gelijk aan een der vormen van tocoferol. Komt voor in tarwekiemen, eidooier en rauwe lever.

Vitamine G hetzelfde als Vit. B2, riboflavine, zie aldaar.

—H, een stof welke thans tot het Vit. B-complex gerekend wordt, biotine, zie aldaar.
—K, menadione, een stof welke belangrijk is voor de vorming van prothrombine (in de lever). Als geneesmiddel wordt het dan ook bij allerlei bloedingen en leverziekten toegepast. Komt (als Vit.K1) in vele groene groenten voor en (als Vit.K2) in vismeel.
—M, folinezuur, zie aldaar.
—P, citrine, een gele substantie uit citroenen, komkommers, Hongaarse peper, bevat waarschijnlijk ook hesperidine; een tekort veroorzaakt abnormale doorlaatbaarheid van de wanden in de haarvaten.
—R, waarschijnlijk identiek met biotine, zie aldaar.

< >