Zetel
m. (-s), 1. zitplaats, stoel (in de alg. taal alleen in hog. st. of iron.): iem. een zetel aanbieden ; — bep. min of meer staatsie volle zitplaats, gestoelte: de bisschop verhief zich van zijn zetel; — troon ; — fig.: iem. in de zetel tillen, hem tot eer en aanzien verheffen ; 2. (oneig.) aanduiding van een w...