Wat is de betekenis van volstrekt?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Volstrekt

bn. bw. (-st), 1. onbeperkt, onbepaald: de volstrekte macht bezitten ; 2. absoluut, het tegengestelde van betrekkelijk : de volstrekte hoogte ; (rekenk.) de volstrekte, waarde van een cijfer, waarde die het op zichzelf beschouwd heeft ; — de volstrekte meerderheid, die groter is dan de helft van het aantal stemmen...

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

volstrekt

volstrekt - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: vol-strekt 1. geheel en al, ten volle ♢ dat is volstrekt duidelijk Bijvoeglijk naamwoord: vol-strekt de/het volstrekte ... Synoniemen absoluut, finaal, volk...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Volstrekt

adj. & adv., abslút; — niet, út noch yn net, om ’t effen net, utersté net, net heal. voltallig adj., foltallich.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

volstrekt

bn., bw.: de volstrekte waarde der cijfers, bepaalde; een volstrekte betekenis, vast; een volstrekte alleenheerschappij, onbeperkt; gij moet volstrekt komen, noodzakelijk; volstrekt niet; dat is volstrekt nog niet zeker, helemaal niet.

2025-07-25
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Volstrekt

en betrekkelijk (philos.), → Absoluut.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

volstrekt

(vol'strekt) bn. en bw. (-er, -st) 1. onbeperkt, onbepaald, zeer groot: een -e alleenheerschappij. Ook: absoluut. 2. op zichzelf beschouwd: de -e waarde der cijfers. 3. uit de helft plus één bestaande: de -e meerderheid. 4. vast: een -e betekenis. 5. noodzakelijk: gij moet komen. 6. helemaal: ik wil het hebben; het is zeker. Tgst...

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Volstrekt

bn. en bw. (-st), 1. onbeperkt: de volstrekte macht bezitten; 2. absoluut, het tegengestelde van betrekkelijk: de volstrekte hoogte; (rekenkunde) de volstrekte waarde van een cijfer, waarde die het op zichzelf beschouwd heeft; de volstrekte meerderheid, die groter is dan de helft van het aantal stemmen; 3. stellig, helemaal, zonder beperking: een...

2025-07-25
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

volstrekt

volstrekt bn. 'absoluut; totaal, ten volle' Vnnl. volstrekt 'absoluut, echt' in volstrekte geneeskruiden 'echt geneeskrachtige kruiden (in contrast met wondermiddeltjes)' [1661; iWNT twijfelig], een volstrekte voorwaarde 'een voorwaarde waaraan beslist voldaan moet worden' [1664; iWNT]; nnl. volstrekt 'to...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

VOLSTREKT

VOLSTREKT - bn. bw. (-er, -st), VOLSTREKTELIJK, bw. (w. g.) onbeperkt, onbepaald: de volstrekte macht bezitten; — (rekenk.) volstrekte waarde van een cijfer, waarde die het cijfer, op zichzelf beschouwd, heeft; — de volstrekte meerderheid, één meer dan de helft; ik wil het volstrekt niet hebben, heelemaal niet. VOLSTREKTH...