Volstrekt
bn. bw. (-st), 1. onbeperkt, onbepaald: de volstrekte macht bezitten ; 2. absoluut, het tegengestelde van betrekkelijk : de volstrekte hoogte ; (rekenk.) de volstrekte, waarde van een cijfer, waarde die het op zichzelf beschouwd heeft ; — de volstrekte meerderheid, die groter is dan de helft van het aantal stemmen...