Uitschieten
(schoot uit, heeft en is uitgeschoten), 1. (onoverg.) naar buiten schieten, plotseling snel uittreden : door het uitschieten van dat palletje kan het rad niet verder ; — (inz.) een onbedoelde, onwillekeurige plotselinge beweging maken buiten het steunpunt: mijn hand, de beitel schoot uit; — een uitschietende windvlaag,...