Gepubliceerd op 11-11-2021

uitschieten

betekenis & definitie

schoot uit, h. (1,2,4), i. (3, 5) uitgeschoten (1 door schieten wegnemen; 2 snel uittrekken; 3 uitbotten; 4 werpen; 5 uitglijden):

1. iem. een oog uitschieten;
2. een jas uitschieten;
3. de bomen gaan uitschieten;
4. de zon schiet haar stralen over de aarde uit, giet;
5. die ladder gaat uitschieten; nog (schipperst.): de wind begon uit te schieten, met de zon om te lopen; zie ruimen; (handel) bedorven goederen uitschieten, uit de partij uitzoeken en verwijderen.

< >