Wat is de betekenis van stevig?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STEVIG

bn. bw. (-er, -st), 1. krachtige weerstand biedend, vooral aan druk of trek, hecht samenhangend, moeilijk verwrikbaar: stevig linnen, laken, hout; — goed in elkaar zittend: stevig van constructie: een stevig gebouw: van onstoff. zaken: een stevige overtuiging, organisatie; — hij stond stevig op zijn benen: stevig ge...

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stevig

stevig - Bijvoeglijk naamwoord 1. van aanzienlijk sterkte De bokser deelde in die ronde een paar stevige klappen uit. 2. fors, van grote omvang 3. flink, behoorlijk stevig - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stevigen ♢ Ik ...

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stevig

stevig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ste-vig 1. nogal groot ♢ het is een stevige vrouw 1. een stevige tante [een forse vrouw] 2. krachtig en flink...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stevig

adj. & adv., stevich, hecht; — gebouwd (van mensen en dieren), fûstich, knûstich, gewûpst, gewant, geweard, mânsk; — persoon, kind, hufter, setter; -e meid, fodze; — klein persoon, ticht moatsje (it); — gebouwd zijn, goed yninoar sitte; — op zijn...

2025-07-25
Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Stevig

vasthouden, apuracabos, m. profjjtertje, zuinigje, apuradamente, jam. juist op tijd, stipt, apurado, arm, behoeftig, berooid; moeilijk, gevaarlijk; nauwkeurig, nauwgezet, apurar, louteren, zuiveren; uitputten; onderzoeken. navorsen, uitvorsen, naspeuren; jachten, haasten; lastig vallen, hin-

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stevig

bn., bw. (hecht, sterk): een stevig schip; die paal staat stevig, vast; fig. stevig doorstappen, flink; dat is stevige kost, voedzaam; een stevige koelte, krachtige.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stevig

('ste:vəch) bn. en bw. (-er, -st) [stijf] 1. hecht, vast: een schip; die paal staat -. 2. sterk, gespierd: een -e knaap. 3. voedzaam: -e kost. 4. groot: een eind.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

stevig

bn. en bw. (-er, -st), 1. krachtige weerstand biedend, hecht samenhangend, moeilijk verwrikbaar: – linnen; goed in elkaar zittend; bw.: iemand – vasthouden; 2. krachtig: een stevige knaap, krachtig gebouwd; 3. van flinke omvang: een boekwerk van drie stevige delen; (van een maal, een dronk), een – glas, heel wat glazen, een flinke...

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Stevig

afl. van stijf; vgl. 't Mnl. steve = staf, steel.