Overdekken
I. (overdekte, heeft overdekt), 1. een dak, kap, deksel enz. over iets aanbrengen: de straten zijn overdekt door zeilen (Keller); de kap die het perron overdekt; — een overdekt vaartuig, dat een dek heeft of met losse luiken gesloten is; — een overdekte mestvaalt; 2. geheel en al bedekken: een regenmantel...