Wat is de betekenis van luim?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Luim

I. v. (-en), 1. stemming, tijdelijke gemoedsgesteldheid : goede luim, kwade of slechte luim; — de luim van het ogenblik; 2. (pregn.) kwade stemming, kribbigheid; 3. (pregn.) goede stemming: uit zijn luim raken ; 4. vrolijkheid; opgewektheid: ernst en luim; — scherts, grappen: een geest, onuitputtelijk in scherts en luim; 5. gril, ku...

2025-07-24
AI woordenboek

ChatGPT (2023)

luim

Luim betekent humeur, stemming of gemoedstoestand, vaak in de zin van een speelse of vrolijke bui. Het woord wordt niet heel vaak gebruikt, maar men komt het nog wel tegen in de literatuur of formeel taalgebruik.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

luim

luim - Zelfstandignaamwoord 1. de stemming van een persoon op een bepaald tijdstip Zeven nummers speelden ze uit de nieuwe plaat, maar dat vonden we dus echt niet erg; en zeven uit American Idiot, waaronder ‘Holiday’. Als u belooft het niet verder te vertellen: ik neem ‘Holiday’ wel eens mee op vakantie, om...

2025-07-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

luim

bui, gril; stemming.

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Luim

s., lûm, l(j)ún, lune, oankomst, opkomst, bigryp (it); ernst en —, earnst en koartswyl; aan iemands -en toegeven, immen ljune, ljûnje, lume, lúmje.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

luim

v. luimen, luimpje; (Fr. lune): 1. gemoedsgesteldheid; vlaag van willekeur: in goede luim, in kwade luim zijn; 2. opgewektheid, geneigdheid tot schertsen: ernst en luim; 3. gril, kuur; humor, geestigheid, aardige inval, grap: zij vierde de luimen der oude best.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

luim

I. v. (-en; -pje) [wsch. ~ Lat. luna, maan, → maanziek] I. Eig. 1. Algm. tijdelijke gemoedsgesteldheid, stemming : goede, kwade -; oproerige, wispelturige -en; in een zekere brengen, komen, zijn. 2. Inz. a. kwade luim, kribbigheid : en Jantjes wreekte zich op kleinigheden. b. goede luim, humeur : uit zijn geraken, zijn. II. Metn. 1. [ge...

2025-07-24
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Luim

van 't vroegere luimen: schuin zien (zie loeren) en vandaar: er verdrietig uitzien. Onder den invloed van’t Hgd. Laune = luim, gril, nuk, kreeg het de bet. van veranderlijken gemoedsaard ; dit Laune is ontleend aan ’t Lat. luna = maan, daar de middel eeuwsche sterrenwichelaars haar grooten invloed op ’s menschen gemoed toesch...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

luim

luim zn. 'stemming; gril' categorie: leenwoord, volksetymologie Vnnl. luim 'aard, neiging' in haer mannelijcke luimen 'haar mannelijke aard' [1605; WNT], 'vrolijkheid, opgewektheid' in een ander luim 'een volgende vrolijke bui' [ca. 1607; WNT], 'stemming' in nu een droeve' en dan een blyde luym [1613; WNT...