Druilen
(druilde, heeft gedruild), 1. lusteloos zijn, overal tegen opzien, geen energie vertonen; 2. soezen, suffen; sluimeren ; 3. van het weer : het druilt, het is somber, staat naar regen.
Van Dale Uitgevers (1950)
(druilde, heeft gedruild), 1. lusteloos zijn, overal tegen opzien, geen energie vertonen; 2. soezen, suffen; sluimeren ; 3. van het weer : het druilt, het is somber, staat naar regen.
Wiktionary (2019)
druilen - Werkwoord 1. absoluut in halfslapende toestand, op lusteloze wijze zijn, soezen, suffen 2. absoluut (verouderd) langzaam handelen of spreken, traag zijn 3. (onpr) regenachtig zijn, op lusteloze wijze regenen druilen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord druil Synoniemen [1]...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)
Klein driehoekig zeil dat op kleine schepen gevoerd wordt op een mast die tegen de achtersteven is geplaatst.
M. J. Koenen's (1937)
druilde, h. gedruild (1 talmen; suffen; lusteloos zijn of handelen; Z.-N. soezen; 2 v. h. weer: dreigen te regenen): 1. hoe zit je daar zo te —, Lorre? 2. het weer druilt.
Jozef Verschueren (1930)
(druilde, heeft gedruild) [~ dralen] 1. lusteloos zijn, overal tegen opzien: wat zit jij daar te -? 2. naar regen staan: het weer druilt.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(druilde, heeft gedruild), 1. lusteloos zijn, overal tegen opzien, geen energie vertonen; 2. soezen, suffen; sluimeren; 3. van het weer: het druilt, het is somber, staat naar regen.
Instituut voor de Nederlandse taal
druilen ww. 'talmen, lusteloos zijn' categorie: waarschijnlijk erfwoord Vnnl. druylen 'sluipen, stil gaan, lijzig gaan' [1555; WNT aandruilen], druilen 'zich uit de voeten maken, wegsluipen' [1561; WNT], 'suffen, lusteloos zijn of handelen' [1642; WNT]; nnl. druilen 'talmen, langzaam te werk gaan; sluimer...
J.H. van Dale (1898)
DRUILEN, (druilde, heeft gedruild), sluimeren; lusteloos zijn, overal tegen opzien, geene energie vertoonen; — het weer druilt, staat naar regen. DRUILER, m. (-s). DRUILSTER, v. (-s). DRUILING, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: