Wat is de betekenis van aanschouwen?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Aanschouwen

(aanschouwde, heeft aanschouwd), zien, met de ogen waarnemen (in verheven stijl); — het levenslicht aanschouwen, geboren worden; — het daglicht zal hij wel niet meer aanschouwen, van nacht zal hij wel sterven; — ten aanschouwen van (niet aanschouwe, vgl. ten aanzien, ten overstaan), in tegenwoord...

2025-07-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

aanschouwen

aanschouwen - Werkwoord 1. zien, gadeslaan Hij aanschouwde zichzelf en zijn vrouw in de grote spiegel. 2. ten aanschouwen van: in tegenwoordigheid van Woordherkomst samenstelling van aan(voorzetsel) en schouwen(werkwoord)

2025-07-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

aanschouwen

aanschouwen - regelmatig werkwoord uitspraak: aan-schou-wen 1. het met je ogen waarnemen ♢ toen konden we de bruid aanschouwen 1. het levenslicht aanschouwen [geboren worden] Regelma...

2025-07-23
De Tale Kanaäns woordenboek

J. van Delden (1982)

aanschouwen

het zien met eigen ogen, in tegenstelling tot het (enkel) geloven.

2025-07-23
Spreekwoorden en gezegden uit de bijbel

J. van Delden (1982)

aanschouwen

Het zien met eigen ogen, in tegenstelling tot het (enkel) geloven. Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het licha...

2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Aanschouwen

v., oanskôgje, oanskouje oanskoûwe, bikypje, bikykje.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

aanschouwen

-schouwde, h. -schouwd (1 zien, waarnemen, enigszins verheven; 2 gadeslaan met eerbied, ontzag, ontroering); 1 wie heeft ooit zo iets aanschouwd? 2 aanschouw de leliën des velds; nog: hij zal de dag van morgen niet meer -, hij gaat sterven; ten aanschouwen van een grote menigte, in tegenwoordigheid van (niet: tenaanschouwe); zie levenslicht.

2025-07-23
Encyclopedie voor Ziel- en Opvoedkunde

Drs. P. Wijkema (1936)

Aanschouwen

1) zintuigelijk waarnemen. Zie het opstel over dit onderwerp in het Vademecum. 2) opdoen van kennis omtrent, wat in de buitenwereld bestaat en gebeurt, door eigen zintuiglijke ervaring. Aanschouwen in zielkundige zin eist het bekijken of (en) het beluisteren, zo mogelijk ook het beruiken, be-proeven en betasten van de voorwerpen van waarneming en...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

aanschouwen

(a:n' schouwən) (aanschouwde en schouwde aan, heeft aan(ge)schouwd) 1. Verh. met het gezicht waarnemen zie: wie heeft ooit God aanschouwd! ten van, in tegenwoordigheid van. zie: daglicht, levenslicht. 2. door de zintuigen indrukken van iets ontvangen : de natuur in al haar pracht -. Syn. gewaarworden, voorstellen (zich), waarnemen.