Gepubliceerd op 31-03-2017

Anker

betekenis & definitie

Anker - voor zijn laatste anker liggen: niet lang meer te leven hebben. Klaar (onklaar) anker hebben: goede (slechte) zaken doen. Ten anker komen: met pensioen gaan. Een kat op tanker zetten: zich volkomen veilig stellen; zich ergens voorgoed vestigen als men zijn koetjes op het droge heeft.

Bij iemand zijn anker uitslaan: hem veel bezoeken of bij hem in de kost gaan. Van zijn anker slaan: zijn geest, evenwicht kwijtraken. Voor twee ankers liggen: zeer goed verzorgd worden. Klaar ankers hebben: alles hebben wat men wenst. Zo vet als een Spaans anker zijn: erg mager zijn. Zijn anker houdt niet: hij heeft totaal geen succes.