Gepubliceerd op 13-06-2017

Suriname

betekenis & definitie

Staat in Zuid-Amerika, die tot 25 november 1975 een kolonie van Nederland was.

In 1667 werd Suriname - in ruil voor Nieuw-Nederland - een Nederlandse kolonie. De Surinaamse economie dreef voor een belangrijk deel op de slavenarbeid op de plantages, waar suiker, koffie, katoen en cacao werd verbouwd. Aan het eind van de achttiende eeuw gingen delen van de Surinaamse economie achteruit, onder meer omdat op een aantal plantages te weinig werd geïnvesteerd. Door hoge kosten en lagere opbrengsten daalden in de loop van de negentiende eeuw de winsten. In 1863 werd de slavernij afgeschaft. Het systeem van plantages kwam daardoor onder zware druk te staan. In de twintigste eeuw werd de grote landbouw (plantages) vervangen door kleine landbouw van creolen (afstammelingen van negerslaven) en van Hindostanen, die als contractarbeiders naar Suriname waren gekomen. De kolonie bloeide in de jaren twintig van de twintigste eeuw weer op door de winning van bauxiet, een belangrijke grondstof voor de productie van aluminium. In 1941 was Suriname de grootste bauxietproducent ter wereld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het Surinaamse bauxiet van vitaal belang voor de vliegtuigindustrie van de geallieerden.

In 1948 kreeg Suriname een vrij vergaande vorm van autonomie. Het Statuut voor het Koninkrijk van 1954 maakte Suriname formeel gelijkwaardig aan het moederland. Koninkrijksaangelegenheden werden door de regering in Den Haag beslist.

Op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk van Nederland. De Nederlandse regering verplichtte zich de Surinaamse economische ontwikkeling met drieëneenhalf miljard gulden te steunen. President J.H.E. Ferrier slaagde er niet in een stabiele democratie in het land te vestigen. Ook economisch ging het Suriname niet voor de wind sinds het op eigen benen stond; veel Surinamers weken uit naar Nederland. Eind 1975 woonden honderddertigduizend Surinamers in Nederland, een derde deel van de totale bevolking.

Op 25 februari 1980 pleegde sergeant-majoor Desi Bouterse met een aantal collega's een staatsgreep; hij stelde een junta in, de Nationale Militaire Raad (NMR). De nieuwe machthebber benoemde Henk Chin A Sen tot premier, en later ook tot president. Ondanks de aanwezigheid van een burgerregering was Suriname echter in feite een dictatuur geworden. Toen Chin A Sen in 1982 de democratie wilde herstellen, kwam hij in conflict met legerleider Bouterse. De regering-Chin A Sen trad af en de NMR nam de macht volledig in handen. In Suriname braken stakingen uit om verkiezingen af te dwingen. Op 8 december 1982 rekende Bouterse hardhandig met vijftien politieke tegenstanders af (decembermoorden). Nederland en de Verenigde Staten reageerden met het stopzetten van de ontwikkelingshulp.



In 1986 begon Ronnie Brunswijk, een voormalige medewerker van Bouterse, de Surinaamse machthebber te bestrijden `wegens verwording van Bouterses revolutie'. De strijd van Brunswijks junglecommando duurde tot 4 augustus 1992, toen er tussen de regering en het junglecommando een vredesakkoord werd getekend. Een eerder akkoord van 21 juli 1989 was nooit uitgevoerd. Een van de kernpunten van het akkoord van 1992 was een amnestieregeling voor militairen en leden van de gewapende groepen.

In 1987 gaven de militairen aan de (internationale) druk toe; op 25 november werden verkiezingen gehouden. Op 12 januari 1988 koos de Nationale Assemblée Ramsewak Shankar tot president. Ondanks de zware nederlaag van de Nationale Democratische Partij van legerleider Bouterse behielden de militairen in Suriname grote invloed. Als beloning voor de democratisering hervatte Nederland de ontwikkelingshulp aan Suriname, om die weer stil te zetten na de `telefooncoup' van december 1990. Op kerstavond werden president Shankar en vice-president Arron door de militairen opgebeld met de mededeling dat ze moesten aftreden om geweld te voorkomen. De coup was veroorzaakt door het (tijdelijk) aftreden van legerleider Bouterse als bevelhebber van het Nationale Leger en ruzie tussen de legerleiding en de regering over vervroegde verkiezingen. Na nieuwe verkiezingen op 25 mei 1991 werd Ronald Venetiaan op 6 september 1991 president. Omdat de regering-Venetiaan vast van plan was de democratie in Suriname te herstellen, hervatte Nederland de financiële steun.

Door voortdurende fricties tussen de regering en Bouterse, en aanwijzingen en hardnekkige berichten over betrokkenheid van militairen bij drugssmokkel naar Europa, legde de legerleider op 20 november 1992 zijn functie neer. Bouterse bleef echter actief in de politiek; in januari 1993 werd hij tot voorzitter van de NDP gekozen.

De economische situatie in Suriname verslechterde ondertussen zienderogen. De inflatie steeg in 1994 tot driehonderd procent. Er was veel sociale onrust, die zich uitte in stakingen en plunderingen van winkels. De positie van de regering-Venetiaan bleef wankel.

In 1995 leek het land het diepste dal te zijn gepasseerd. De belastingdienst haalde een recordbedrag aan overheidsinkomsten binnen door de inning van deze gelden te verbeteren. Hierdoor verdween het financieringstekort. Ook de betalingsbalans met het buitenland verbeterde sterk. Suriname behaalde zelfs een positief saldo op de handelsbalans. Verder nam de inflatie sterk af, waardoor de koopkracht van de burgers toenam.