Een organisatie van olie-exporterende landen.
De OPEC werd in 1960 in Bagdad opgericht door Irak, Iran, Koeweit, Saudi-Arabië en Venezuela. Al in 1949 waren er tussen de oprichters besprekingen gevoerd. Na de oprichting traden de volgende landen toe: Quatar (1961), Indonesië en Libië (1962), Abu Dhabi (1967), Verenigde Arabische Emiraten - inclusief Abu Dhabi - (1974), Algerije (1969), Nigeria (1971), Ecuador (1973) en Gabon (1975).
De oprichting van de OPEC was bedoeld om een tegenwicht te kunnen bieden aan de multinationale oliemaatschappijen. De directe aanleiding voor de oprichting was een eenzijdige verlaging van de olieprijs door de oliemaatschappijen in 1960.
De OPEC gebruikte in 1973 de olie als politiek wapen. Landen die tijdens de Jom Kippoer-oorlog pro-Israël waren, kregen geen olie uit het Midden-Oosten. Uiteindelijk richtte de boycot zich alleen tegen Nederland en de Verenigde Staten. De eerste oliecrisis leidde tot een verviervoudiging van de olieprijs.
In de beginfase van de eerste Golf-oorlog tussen Irak en Iran brak de tweede oliecrisis (1979) uit. In korte tijd werd de olie nog eens twee à drie maal zo duur.
Door onenigheid tussen gematigde OPEC-lidstaten als Saudi-Arabië en fanatieke leden als Irak en Iran, werd het voor de organisatie in de jaren tachtig en negentig steeds moeilijker afspraken over prijzen en productiemaxima te maken en vooral om ze na te komen. De invloed van de OPEC brokkelde af; de olieprijzen daalden vergeleken met het niveau tijdens de tweede oliecrisis met ongeveer vijftig procent. De tweede Golf-oorlog en de daaruit voortvloeiende verdeeldheid tussen OPEC-leden uit het Midden-Oosten tastten de slagvaardigheid van de organisatie verder aan.
De OPEC kent drie organen: de Conferentie, bestaande uit de dertien olieministers; de Raad van Bestuurders, die de besluiten van de Conferentie uitvoert en het Secretariaat dat in Wenen is gevestigd. In 1980 werd een eigen persbureau opgericht: OPEC News Agency.