Gepubliceerd op 13-06-2017

Carter, James Earl (Jimmy) (1924)

betekenis & definitie

De 39e president van de Verenigde Staten (1977-81).

Carter werd in Plains in de staat Georgia geboren als zoon van een pindaplanter. In 1946 studeerde hij aan de Amerikaanse marineacademie af. Hij diende zeven jaar in de Amerikaanse marine. Carter was bemanningslid op een van de eerste kernonderzeeërs. Toen zijn vader in 1953 overleed, brak hij zijn marineloopbaan af. In de volgende twintig jaar bouwde hij het bedrijf van zijn vader uit tot een grote onderneming.

Carters politieke loopbaan begon in 1962 met het (Democratisch) lidmaatschap van de Senaat voor de staat Georgia. Van 1970-77 was hij gouverneur van Georgia. Carter werd populair door het bestuur van de staat ingrijpend te reorganiseren. Het aantal zwarten in overheidsdienst steeg onder zijn bestuur aanzienlijk.

Ondanks zijn relatieve landelijke onbekendheid versloeg Carter in de presidentsverkiezingen van november 1976 zijn tegenstander Gerald Ford. In tegenstelling tot zijn opponent was hij op geen enkele wijze betrokken geweest bij de Watergate-affaire, wat zijn positie tegenover de kiezers sterker maakte. Carters speerpunten in de binnenlandse politiek waren een programma om het energiegebruik te beperken, milieubeleid en een sociaal programma. Zijn onbekendheid met de landelijke politiek bleek tijdens zijn regering uiteindelijk een handicap te zijn, wat met name bleek uit de moeite die hij had een goede relatie met het Congres op te bouwen. Het Congres weigerde bijvoorbeeld medewerking te verlenen aan zijn energiebezuinigingsprogramma.

Internationaal streefde Jimmy Carter naar beperking van de bewapening, afschaffing van kernwapens en eerbiediging van de mensenrechten. Hij speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Camp David-akkoorden tussen Egypte en Israël in september 1978 en de vrede tussen beide landen in 1979. Ook was hij de drijvende kracht achter het verdrag dat de Amerikaanse zeggenschap over het Panamakanaal aan het eind van de eeuw zal doen eindigen. In 1979 knoopten door zijn toedoen de Verenigde Staten en de Volksrepubliek China diplomatieke betrekkingen aan en kwam een handelsovereenkomst tot stand. Met de Sovjetunie sloot Carter in juni 1979 het SALT II-verdrag, dat een beperking van de aantallen strategische kernwapens inhield. Als gevolg van de Sovjetinval in Afghanistan stelde Carter onder druk van de Senaat in januari 1980 de ratificatie van SALT II uit en kondigde hij een graanboycot van de Sovjetunie af.

Inmiddels was de populariteit van Carter door binnenlandse problemen gedaald: de inflatie was hoog en de werkloosheid steeg. Het aanzien van de president kreeg de genadeklap door de Iraanse gijzelingskwestie. In november 1979 bezetten revolutionaire troepen van de nieuwe Iraanse machthebber ayatollah Khomeini de Amerikaanse ambassade in Teheran. Toen in april 1980 een bevrijdingsactie van de Amerikaanse elitecommandogroep Delta faalde, gingen de opiniecijfers dramatisch achteruit. Bij de presidentsverkiezingen in november 1980 werd hij verpletterend verslagen door Ronald Reagan.

Voortbouwend op zijn reputatie als vredesapostel trad Carter na zijn presidentschap als bemiddelaar in diverse internationale conflicten op. Zo wist hij in december 1994 de strijdende partijen in Bosnië-Herzegovina ertoe over te halen voor vier maanden een bestand te sluiten.