Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Turandot

betekenis & definitie

EEN prinses wil alleen trouwen met een man die de drie raadsels die zij hem zal opgeven, kan oplossen. Slaagt de huwelijkskandidaat hierin niet, dan zal hij ter dood worden gebracht.

Vele jonge edelen komen een poging wagen, maar ze kunnen haar raadsels niet beantwoorden. Zodoende begint het knekelhuis in de tuin van het paleis vol beenderen en doodskoppen te raken.Op een dag arriveert er een arme varkenshoeder, die veel over het bestaan heeft nagedacht en die zijn geluk ook wil beproeven. In aanwezigheid van twaalf geleerden stelt de prinses hem haar vragen. ‘Welke boom draagt aan de ene kant lichte en aan de andere kant zwarte bladeren?’ De jongeman antwoordt: ‘De boom die aan de aarde de lichte dagen en de zwarte nachten geeft.’ Het antwoord wordt goedgekeurd en het volgende raadsel luidt: ‘Wie kan heel de wereld overzien, en ontdekt nergens haars gelijke?’ Ook ditmaal antwoordt de varkenshoeder correct: ‘De zon.’ De derde vraag luidt: ‘Welke moeder is er op de wereld, die al haar kinderen opslokt?’ Het antwoord is: ‘Wie anders dan de zee! Zij slokt al de stromen en rivieren en waters op, die van haar voortkomen.’ Na dit goede antwoord staat niets een huwelijk tussen de varkenshoeder en de prinses nog in de weg, en uiteindelijk zal de held als koning regeren.

Aldus verloopt het novellesprookje van Turandot dat, ondanks een geografisch brede verspreiding (hier en daar in Europa, het Midden-Oosten, Centraal-Azië, India en Afrika), in de mondelinge overlevering maar zelden is opgetekend. In Nederland zijn verzamelaars er nooit in geslaagd om het sprookje op te tekenen, in Vlaanderen is het slechts eenmaal, in 1924, opgetekend te Wechel-ter-Zande bij een jachtopziener. In de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson staat het sprookje geregistreerd als AT 851A, ‘Turandot’.

Het dankt zijn grootste bekendheid in feite aan de Italiaanse opera Turandot van Giacomo Puccini (1858-1924). Het libretto werd geschreven door Giuseppe Adami en Renato Simozi, die zich baseerden op het toneelstuk Turandot van Carlo Gozzi. De opera was de laatste waaraan Puccini werkte en ging pas na zijn dood, op 25 april 1926, in première in de Scala van Milaan onder leiding van de fameuze dirigent Arturo Toscanini. Sindsdien is de opera talloze malen uitgevoerd over de gehele wereld. In Nederland werd Turandot in 1985 opgevoerd door de Nederlandse Opera met Christine Deutekom, en in januari 1996 door The Companions in het Rotterdamse Ahoy.

In Puccini's Turandot speelt het verhaal zich af in China: prinses Turandot geeft eenieder die naar haar hand dingt drie raadsels op. Elke prins die de raadsels niet kan oplossen wordt onthoofd. Nadat al de nodige hoofden van prinsen op staken aan het volk tentoon zijn gesteld, arriveert er een onbekende prins aan het hof. Ondanks de waarschuwingen van zijn vader Timur, zijn slavin Liu en de drie ministers Ping, Pang en Pong zet hij door, en hij weet tot ontsteltenis van mannenhaatster Turandot de drie raadsels op te lossen. Maar hij biedt haar een uitweg: als zij voor het ochtendgloren zijn naam weet, zal hij zich van het leven beroven, en is zij weer vrij. Turandot doet de grootste moeite om achter de naam te komen, maar slaagt hierin niet.

Nog voor het licht is dringt de onbekende prins haar kamer binnen, verklaart haar zijn liefde, kust haar en noemt uit zichzelf zijn naam: Calaf. Het staat de prinses nu vrij om over zijn lot te beschikken. Die ochtend verschijnt Turandot aan het wachtende volk, en ze maakt bekend wat de naam van de prins is: Liefde. Niets staat een huwelijk nu nog in de weg.

Oudst bekende bron van het Turandot-sprookje is de vierde vertelling uit het allegorische epos Haftpaikar uit 1209 van de Perzische dichter Mohammad Elyas ebn-e Yusof Nezami (ca. 1140-1209). In de jaren 1710-12 wordt het Turandot-sprookje vanuit het Perzisch in het Frans vertaald door François Pétis de la Croix in diens Duizend-en-één dag (de tegenhanger van Duizend-en-één nacht). Op deze vertaling volgden verschillende toneelbewerkingen, onder andere die van Alain-René Lesage in 1729, Carlo Gozzi in 1762, Friedrich Schiller in 1802 en Wolfgang Hildesheimer in 1955.

Terwijl het sprookje van Turandot zijn grootste bekendheid aan de letterkunde, het toneel en de opera ontleent, onderscheiden we hiermee samenhangend nog een aantal nauw verwante sprookjestypen die juist weer wel een grote verspreiding in de mondelinge overlevering hebben gekend. Het zijn achtereenvolgens AT 851, ‘The Princess Who Cannot Solve the Riddle’, AT 852, ‘The Hero Forces the Princess to Say: “That ls a Lie”’ en AT 853, ‘The Hero Catches the Princess With her Own Words’. Al deze novellesprookjes hebben met elkaar gemeen dat de held met de prinses kan trouwen, nadat hij haar verbaal de loef heeft afgestoken.

In ‘Prinses kan raadsel niet oplossen’ zijn de rollen van de raadsel-opgever en raadsel-oplosser omgekeerd. Een huwelijk met de prinses wordt in het vooruitzicht gesteld aan diegene die een raadsel kan opgeven dat door de prinses niet kan worden opgelost. De held maakt een raadsel van een gebeurtenis die hij zelfheeft meegemaakt, en de prinses weet de oplossing niet. Bijvoorbeeld: ‘Eén doodt geen, en doodt toch twaalf.’ (Raven hadden gegeten van een vergiftigd dood paard. De levende raven worden gevangen door twaalf rovers, die na consumptie overlijden.) 's Nachts probeert ze hem het antwoord in zijn slaap te ontfutselen, maar de held heeft haar door. Uiteindelijk mag hij met de prinses trouwen.

De gebroeders Grimm hebben dit sprookjestype gepubliceerd in hun Kinderund Hausmärchen onder de titel ‘Das Rätsel’ (nr. 22). De eerste versie van dit sprookje hoorden ze van Dorothea Viehmann, maar in een latere druk (1837) werd het verhaal bewerkt aan de hand van een tweede sprookjesversie. Het sprookje is veelvuldig in geheel Europa gevonden, sporadisch in Azië en Afrika, en heeft zich ook weer breed verspreid over Noord- en Zuid-Amerika. In Nederland en Vlaanderen zijn de optekeningen schaars. In Nederland is het verhaal bijvoorbeeld slechts aangetroffen bij de Friese verteller Steven de Bruin, die het verhaal in het kort aldus vertelt: de hond van een jongen eet vergiftigde bladeren en sterft. Drie roeken eten van de dode hond en sterven ook, evenals twaalf rovers die de roeken eten.

Een koning belooft zijn dochter aan de man die hem een raadsel kan opgeven dat hij niet kan oplossen. Kan hij dat wel, dan zal de raadsel-opgever onthoofd worden. De jongen maakt een raadsel van wat er met zijn hond enzovoort gebeurd is: ‘Niemand doodde iemand, iemand doodde drie, en drie doodden twaalf.’ De koning komt er niet uit, maar de prinses bezoekt 's nachts de jongen en ontfutselt hem de oplossing. De koning wil hem nu laten onthoofden, maar de jongen ontkomt door op zijn magische viool te spelen (een motief uit de » Dans in de doornstruik). Uiteindelijk trouwt hij met de prinses.

Tot zover de sprookjes waarin de raadsels centraal staan (vergelijk ook nog het» Slimme boerenmeisje, de Koning en de boer zonder zorgen en de Rechterraadsels). De sprookjestypen AT 851 en AT 851A hebben zoveel trekken met elkaar gemeen, dat wel verondersteld is dat beide typen loten van eenzelfde, waarschijnlijk oriëntaalse stam zijn. Voor de andere twee sprookjestypen ligt dit minder voor de hand. Hierin wordt de prinses bijvoorbeeld op een andere verbale manier overtroefd. In ‘Held dwingt prinses te zeggen: “Dat is een leugen”’ kan de hoofdpersoon de hand van de prinses winnen door zo'n grote leugen te vertellen dat de prinses wel móét uitroepen dat het gelogen is. Op falen volgt de dood.

De held slaagt erin zoveel onzin bij elkaar te fantaseren, dat de prinses hierop reageert met: ‘Dat is een leugen!’ In nogal wat gevallen lokt hij haar uit haar tent door te liegen over haar reputatie of die van haar vader. De oudste versie van dit verhaal is te vinden in het Latijnse Modus florum uit de 10e eeuw. Het sprookje is door de gebroeders Grimm gepubliceerd onder de titel ‘Der Dreschflegel vom Himmel’ (nr. 112). Het is in heel Europa opgetekend, vooral in Noordwest-Europa, maar ook daarbuiten is het wel gevonden, in India, China, Thailand, Indonesië, de Verenigde Staten, de Dominicaanse Republiek en Noord-Afrika. Dit sprookjestype was, naar het grotere aantal optekeningen te oordelen, ook duidelijk populairder in Nederland en Vlaanderen dan de twee voorafgaande typen. Een voorbeeld van een leugenverhaal dat de held vertelt is, dat hij in een grote gevangen snoek een broedende zwaan aantreft (Reusachtige vis).

De held kan ook de reputatie van de koning aantasten door te zeggen dat deze de zoon van een schaapherder of molenaarsknecht is. Maar de held kan ook beweren dat de prinses een hoer is, of met de dominee naar bed is geweest.

Nog een andere manier om op een verbale wijze de hand van de prinses te winnen, is haar slagvaardig van repliek te dienen en daarmee met stomheid te slaan. Dit gebeurt in het sprookje ‘Held vangt de prinses op haar eigen woorden’, dat bij de gebroeders Grimm niet te vinden is. De bakermat van het sprookje is duidelijk Europa, maar het is door immigranten ook in de Nieuwe Wereld geïntroduceerd. De oudste versies stammen uit de late middeleeuwen. Ook in Vlaanderen en Nederland was het sprookje populair, en de opmerking van Aarne en Thompson dat het sprookje soms obscene motieven krijgt, geldt ook voor onze streken.

Begin 20e eeuw vertelde de Groningse verteller Minne Koning het sprookje over de prinses die altijd het laatste woord heeft. Er wordt dan naar een echtgenoot gezocht die haar verbaal de baas kan. Geen van de arriverende prinsen blijkt erin te slagen. Van de eenvoudige broers Pait, Pauwel en Geert blijkt de jonge en onwijze Geert in staat om de prinses van repliek te dienen. Onderweg had hij een dode kip, een stop van een wijnvat en een hoepel gevonden en meegenomen. Zijn broers staan binnen de kortste keren met hun mond vol tanden, maar als de prinses in de warme zaal zegt dat haar hart nog warmer is, dan haalt Geert de kip tevoorschijn om deze in haar hart te braden.

Nee, antwoordt de prinses, want dan loopt het vet eruit. Doe er dan deze stop in, antwoordt Geert. De prinses vreest echter dat haar hart dan barst. Hierop haalt Geert de hoepel tevoorschijn: die moet om het hart geslagen worden. De prinses is sprakeloos en roept: ‘Het is verloren.’ Maar Geert roept vrolijk: ‘Nee hoor, het is gewonnen.’ Aldus krijgt hij de koningsdochter tot vrouw en wordt later koning. In een meer pikante versie van de Friese vertelster A.

Postma-Bies (Collectie Jaarsma, archief PJMI) zegt de prinses dat men wel een eend in haar achterwerk kan bakken. De held komt met de vogel op de proppen en suggereert een kurk te gebruiken om het weglopen van het vet te voorkomen. Als de prinses zich uiteindelijk gewonnen geeft met de woorden ‘Ik heb mij bescheten’ toont de held een partij paardenvijgen met de woorden ‘Ik ook.’ Ook ditmaal eindigt het sprookje in een huwelijk.

THEO MEDER TEKSTEN: Dykstra 1895-96, II, pp. 48-51; Huizenga-Onnekes 1930, pp.

72-75; KHM nr. 22, 112; Van der Kooi/Gezelle Meerburg 1990, nr. 50, 52;

De Meyere 1925-33, III, pp. 191-192; Poortinga 1976, p. 225; Poortinga

1978, pp. 61-64; Poortinga 1980, pp. 50-54, 160-161.

STUDIES: Alten 1995; AT 851, 851A, 852, 853; BP I, pp. 188-202; II, pp.

506-516; EM S.V. Rätselprinzessin; Redekampf mit der Prinzessin; Goldberg
1993; Liungman 1961, pp. 224-227; De Meyer 1968, pp. 92-93; Scherf
1995, I, pp. 424-429; II, pp. 960-963; Sinninghe 1943a, pp. 24-25; Tubach 1969, nr. 4097; VDK pp. 370-371.