Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Varkens: waarom de varkens wroeten

betekenis & definitie

EEN boer had op de markt een nieuwe pan gekocht om pannenkoeken te bakken. De eerste en de tweede mislukten, maar de derde werd zó vet dat hij de pan uit rolde, het veld in.

Daar ontmoette hij een haas: ‘Zeg eens, heer Pannenkoek, waar wilt gij naar toe?’ ‘Ik ben mijn baas ontlopen en kan u, heer Haas, ook wel ontlopen.’ Vervolgens trof hij een vos: ‘Heer Pannenkoek, waar gaat gij naar toe?’ ‘Ik ben mijn baas en de heer Haas ontlopen, ik kan u, heer Vos, ook wel ontkomen.’ Toen ontmoette hij een varken, dat hem dezelfde vraag stelde. ‘Ik ben mijn baas en de haas wipstaart en de vos dikstaart ontlopen en gij krulstaart zult mij evenmin vangen.’ Maar het varken had veel zin in de pannenkoek die zo heerlijk rook en zoveel vet had dat het er nog afliep, en zei: ‘Ik ben aan dit oor wat doof, heer Pannenkoek, vertel het even aan mijn andere oor.’ Heer Pannenkoek wilde dit doen, maar het varken greep hem en beet hem doormidden.De halve pannenkoek kon niet verder rollen omdat hij niet meer rond was en kroop weg in een molsgat. De ene helft had het varken zo goed gesmaakt, dat het meteen in de grond begon te wroeten om de andere helft ook te pakken. Maar hij kon hem niet vinden, en daarom wroeten alle varkens nu nog in de grond, op zoek naar die halve pannenkoek.

Zo vertelt de Drentse schrijver over maatschappelijke en economische toestanden en de volkscultuur van zijn provincie, Harm Tiesing (1853-1936), anoniem in de Provinciale Groninger Hazelhoffs Almanak voor het jaar 1907 dit formulesprookje (‘The Fleeing Pancake’). Het is blijkbaar niet zo oud het duikt voor het eerst omstreeks 1825 in Friesland op - en is vooral gevonden in Noord-Europa, van Rusland tot Ierland. Vanuit dit kerngebied heeft het zich ook in Noord-Amerika en Zuid-Afrika en bij verschillende volkeren in Siberië verspreid. Meestal treft de pannenkoek aan het eind een vos, die zegt hem niet te kunnen verstaan en hem overhaalt op zijn snuit te gaan zitten, waarop hij toehapt, maar in Nederland, Duitsland en Scandinavië vinden we vaak ook een varken als laatste tegenspeler. In een nog kleiner gebied, Nederland (met name Noord-Nederland) en Noord-Duitsland, heeft dit sprookje dan, net zoals in ons voorbeeld, een etiologisch, natuurverschijnsel-verklarend slot gekregen: het varken krijgt slechts de halve pannenkoek te pakken en daarom wroeten varkens in de grond.

Al vrij vroeg kreeg het ook een vaste plaats in de lectuur voor kinderen. In ons land voor het eerst in O wat mooije sprookjes! Een vijftal verteld door eene goede grootmoeder (Sneek, ca. 1860). Hierin vinden we ook al de, behalve in Nederland ook in Duitsland voorkomende, namen Wipstaart en Dikstaart voor de haas en de vos. Kinderen zullen zich tot dit verhaaltje vooral aangetrokken voelen vanwege het formulekarakter, de spanningselementen (krijgen ze hem of krijgen ze hem niet?) en omdat ze zich gemakkelijk kunnen identificeren met zowel de ontsnappende pannenkoek die behendig zo lang vrij weet te blijven, als met het listige varken dat, al is het dan ook maar ten dele, de begeerde lekkernij te pakken weet te krijgen. Het is in Nederland twintig maal opgetekend; uit Vlaanderen, dat de zuidrand van het verspreidingsgebied vormt, zijn twee notities bekend.

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: Boer z.j., pp. 16-21; Dykstra 1895-96, II, pp. 135-136; Huizenga-Onnekes 1930, pp. 76-77; Van der Kooi 1979a, nr. 5; Van der Kooi/Schuster 1993, nr. 116; Ter Laan 1959, pp. 172-172; DeMeyere 1925-33, III, pp. 118-121; Van der Molen 1979, pp. 348-349; Poortinga 1976, pp. 348-349; Sinninghe 1942, nr. 10.

STUDIES: AT 2025; Dahnhardt 1907-12, III, pp. 272-284; EM S.V. Der dicke, fette Pfannkuchen; DeMeyer 1968, p. 127; Sinninghe 1943a, p. 46; Scherf 1987, pp. 121-126; VDK pp. 603-604.