Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Lange winter

betekenis & definitie

EEN boer hangt na de slacht een groot stuk spek in de schoorsteen en zegt tegen zijn vrouw: ‘Dat is voor de lange winter.’ Als op een dag de boerin alleen thuis is, komt er een bedelaar langs. Het valt de boerin op dat de bedelaar bepaald lang van stuk is.

Voorzichtig informeert ze: ‘Bent u misschien de lange Winter?’ De bedelaar beaamt dit zijn achternaam is inderdaad Winter. ‘Dan heeft mijn man dit voor u bewaard’, zegt de vrouw. Ze pakt het stuk spek en geeft het aan de bedelaar, die dankbaar met het geschenk vertrekt. Vanzelfsprekend haalt ze zich met deze stommiteit vervolgens de woede van haar echtgenoot op de hals.Dit grappige sprookje, dat in de catalogus van Aarne-Thompson staat gecatalogiseerd als AT 1541, ‘For the Long Winter’, kent een brede verspreiding over West-Europa, de Balkan, het hele Midden-Oosten, Rusland, Turkije, India, Sri Lanka, Noord- en Midden-Amerika en Zuid-Afrika. De oudst bekende versie is gevonden in de novelle De malitia in inganno van de Italiaan Sercambi uit ca. 1400. Het sprookje is ook zeer populair (geweest) in Nederland en Vlaanderen en is vele tientallen malen door verzamelaars uit de mondelinge overlevering opgetekend. Alleen al in Friesland is het verhaal in de 19e en 20e eeuw zo'n veertig keer opgetekend.

Het ligt voor de hand dat bij zo'n verscheidenheid aan optekeningen uit de volksmond er ook de nodige variatie is opgetreden. Zo kan de domme persoon een boerin zijn, maar ook een domme huishoudster, huisvrouw, dochter of een dom broertje. Wat meestal wordt weggegeven is vlees (spek, worst of zelfs een heel varken) en spaargeld. De ontvangende persoon is vaak een arme man, een zwerver of een bedelaar, soms een venter of een crimineel. Niet zelden is hij lang van gestalte, maar dat is niet steeds noodzakelijk. Dat hangt af van de naam die de persoon in navolging van de spreekwoordelijke uitdrukking meekrijgt: de lange Winter, de lange Lente, de koude Winter, de grauwe Winter, de oude Dag enzovoort.

In veel gevallen is er sprake van toeval dat de bedelaar nu juist Winter heet. Maar in andere varianten heeft de bedelaar gehoord wat de man heeft gezegd. Bij afwezigheid van de echtgenoot profiteert de bedelaar vervolgens van de domheid van de vrouw, en doet hij zich slechts voor als iemand die Winter heet.

Het verhaal over de Lange Winter kan als een losse grap verteld worden, maar gaat ook regelmatig een verbintenis aan met andere (korte) grappige vertellingen. Zodoende kunnen vertellers cycli van grappen creëren waarin domme mensen een hoofdrol spelen. Een zeer voor de hand liggende combinatie is die met het verhaal over de Domme echtgenote (AT 1384), maar de anekdote over de Lange Winter is bijvoorbeeld ook aangetroffen in combinatie met de Student uit het paradijs (AT 1540) en Rovers onder de boom (AT 1653). In een variant, opgetekend te Rotterdam in 1894, snelt de boze boer te paard achter de bedelaar aan. Deze verstopt zijn buitgemaakte worsten snel achter een boom en zegt tegen de boer dat hij iemand met het vlees het bos in heeft zien vluchten. Aangezien de boer niet te paard het bos in kan, wil de man het dier wel zolang vasthouden. Zodra de boer is verdwenen, rijdt de bedelaar weg met het paard en de worsten (vergelijk de Meesterdief: de jongen die stelen leerde).

Een sprookje als dat van de Lange Winter verschaft verteller en luisteraars plezier in de domheid van andere mensen het is overigens opvallend hoezeer domme vrouwen in deze vertelling in de meerderheid zijn. Grappen over andermans domheid verlenen verteller en luisteraars een aangenaam gevoel van superioriteit: zij zijn heus ook wel eens dom, maar zó dom gelukkig niet! Domheid is een belangrijk thema in historische anekdoten, en ook in de moderne grappige vertellingen is het nog steeds een van de meest geliefde thema's. We hoeven daarbij alleen maar even te denken aan de Nederlandse belgenmoppen en de (uit de vs overgewaaide) domme-blondjes-moppen.

THEO MEDER TEKSTEN: Boekenoogen 1903a, pp. 185-187; De Haan 1949; DeMeyere 1925b; DeMont/De Cock 1898, pp. 256-259; Poortinga 1979, pp. 317-320; Sinninghe 1942, pp. 56-57; Teirlinck 1897-98.

STUDIES: AT 1541; BPI, pp. 521, 526;EMS.V. Fürden langen Winter; Escher 1995; Liungman 1961, p. 309; De Meyer 1968, p. 117; Sinninghe 1943a, p. 39; VDK pp. 485-486.