Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

De koppige vrouw

betekenis & definitie

GÄRREGIEN (Gerritje) is een even eigenwijze als koppige vrouw. Op een dag wandelt zij met haar baas (haar man) langs een veld.

Baas denkt dat ze dit jaar de rogge wel vroeg zullen maaien. Gärregien is weer eens slechtgehumeurd en dwars, en zegt dat ze de rogge best zouden kunnen knippen in plaats van maaien. Baas houdt zich in, maar zij blijft doorzeuren, ook als de meester en de dominee haar ongelijk geven. Ze lopen langs de IJssel naar huis en baas, haar dwarsigheid goed zat, pakt haar op en houdt haar in het water: ‘Nu vraag ik je, wordt de rogge geknipt of gemaaid?’ ‘Geknipt!’ Hij laat haar iets verder zakken, maar zij geeft niet toe, en ook niet als hij haar een flink stuk onder water houdt ze maakt dan met de vingers nog een knippende beweging. Ze ontglipt hem en zinkt. Hij loopt met de stroom mee om haar als ze boven komt weer op te vissen, maar zijn buurjongen weet het beter: ze heeft haar hele leven al tegen de stroom in geroeid, hij moet haar stroomopwaarts zoeken. En ja hoor, ze krabbelt stroomopwaarts, maar wel aan de verkeerde kant, weer uit de rivier.Dit verhaal vertelde mevrouw Klaasje Rotstein-Van den Brink (Zalk, 1919-1997) toen nog in de regio bekend als Klèusien uut Zalk, later als Klazien uit Zalk een nationale beroemdheid ons in 1982. Het is een van de kabinetstukjes die ze graag op haar lezingen te berde bracht. Ze combineert hier twee verhaaltypen uit de bekende en geliefde thematische groep grappige verhalen over door en door dwarse vrouwen: ‘Geknipt of geschoren’ (‘Cutting with the Knive or the Scissors’) en ‘Vrouw drijft stroomopwaarts’ (‘Wife Falls into Stream’). Een derde verhaal uit deze groep is ‘Luizenknipper’ (‘The Wife Insults her Husband as Lousy-Head’). Het loopt als ‘Geknipt of geschoren’, alleen beschuldigt de vrouw hierin haar man ervan, al dan niet ten onrechte, dat hij onder de luizen zit. Als hij haar hierop onder water houdt, maakt zij nog een luizenknippende beweging.

Met Gärregien loopt het nog redelijk af. Mild als Klèusien is, laat ze haar het bad in de rivier overleven, maar het gangbare slot is dat de vrouw door haar man wordt verdronken. Het doel van deze verhalen, aangeven dat de plaats van de vrouw onder de duim van de man is, vraagt blijkbaar om zo drastisch mogelijke maatregelen. Het is een in het volksverhaal op talloze manieren uitgesponnen thema. De uitwerking op bovengenoemde wijze heeft geleid tot deze uitgesproken Europese verhalengroep. We vinden deze drie verhaaltypen verspreid over heel Europa, met enkele uitlopers naar het Midden-Oosten, Noord-Amerika en Zuid-Afrika, waarbij, net zoals hier, de A- en de B-redactie regelmatig gecombineerd worden.

Lange tijd kwamen deze verhalen alleen voor in de literaire overlevering, waarin ze tot diep in de 19e eeuw in telkens nieuwe vormen een grote populariteit bereikten. Twee tradities zijn hierin te onderscheiden, die in de nieuwe tijd langzaamaan in elkaar schuiven. De eerste is een primair humoristische traditie, gericht op de komieke kanten van de eeuwige strijd tussen man en vrouw om het laatste woord èn het onvermogen van de man om deze te winnen, de tweede een meer didactisch-vermanende, de ongehoorzaamheid en misplaatste trots van het vrouwelijk geslacht hekelende. De eerste traditie begint met A- en B-versies in de fabelcollectie Isopet (ca. 1170-80) van de Franse dichteres Marie de France en vindt haar voortzetting in middeleeuwse boerdengenres als de Franse fabliau en de Duitse Märe en na de middeleeuwen in de dan opbloeiende humoristische lectuur, vooral in kluchtboeken en almanakken. De tweede lijn begint met de preekexempels van de in 1240 gestorven aartsbisschop van Accra in Palestina, Jacques van Vitry. Hij kende al alle drie de typen en beweerde maar dat zegt weinig, want dit is een bekende topos in de literaire presentatie van vertelstoffen ze gehoord te hebben.

Tot ver in de 18e eeuw bleven preekheren, vooral katholieke, deze stoffen als behartigenswaardige exempels aanhalen. Sommige literaire bewerkingen, zoals die van Jean de La Fontaine (1621-95) van de A-redactie (‘La femme noyée’, in zijn Fables choisies, 1668; III, 16), werden heel bekend en beïnvloedden ook de latere mondelinge overlevering.

Ook in het Nederlandse taalgebied speelden deze verhalen een rol in de literaire overlevering. Een B-versie vinden we bijvoorbeeld onder de exempels in de Twispraec der creaturen (1481), een A-versie in het Amsterdamse kluchtboek De nieuwe Vaackverdrijver of Nederlandsche Verteller (1669), en de kluchtverzamelaar Aernout van Overbeke (1632-74) nam een C-versie op in zijn handschrift Anecdota sive historiae jocosae. Versies A en C vinden we ook in 19e-eeuwse Nederlandse en Vlaamse almanakken.

Alle drie de typen circuleerden hier ook in de mondelinge overlevering, in Vlaanderen alleen B en C. Type B was in de volksmond, tenminste in Noord-Nederland, waar het twintig keer opgetekend is, verreweg het bekendst, A en C zijn door de verzamelaars hier maar een paar keer aangetroffen. Gewoonlijk gaat de twist tussen man en vrouw over de vraag of een heg geschoren of geknipt is. Geschoren zegt de man, geknipt zegt de vrouw. Saillant detail is nogal eens dat de man de vrouw in de bij het huis staande waterton stopt; niet overal was een sloot of rivier bij de hand. Meestal verdrinkt de man zijn vrouw; dat ook hij de wijste zou kunnen zijn en toegeven, komt bij de vertellers en vertelsters, want ook die vertellen deze verhalen graag en instemmend, niet op.

Alleen uit Friesland bekend is de volgende specifieke uitwerking van de aanleiding tot het verdrinken van de ontembare vrouw: haar schoonvader is failliet gegaan en heeft maar vijf procent van zijn schulden kunnen betalen. Als ze haar man dwars wil zitten - en dat wil ze voortdurend scheldt ze hem uit voor ‘Vijf procent’. Als hij, tot het uiterste getergd, haar dit voor eens en altijd af wil leren en zonder succes met de bekende onderdompelings-procedure begint, is het laatste wat ze doet vijf gespreide vingers (of ook wel: twee vingers in de vorm van een Latijnse V) boven water steken (‘Vijf procent’). Deze jonge Friese redactie is ongetwijfeld geënt op een destijds vaak voorgedragen en nu nog wel bekend rijmstuk van de Grouwster onderwijzer Cornelis Wielsma (1845-1922): ‘Fiif persint’ (1888).

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: Bloemhofff-de Bruin/Van der Kooi 1984, nr. 12; DeMeyere 1925-33, II, p. 211; Van Overbeke 1991, nr. 692; Poortinga 1979, p. 309; Roeck 1980, pp. 175, 264; Wielsma 1902, pp. 90-93.

STUDIES: AT 1365 (1365A-C); EMV, kol. 1077-1082; Frosch-Freiburg 1971, pp. 137-141; De Meyer 1968, p. 108; Moser-Rath 1994, pp. 271-181; Röhrich 1962-67, II, pp. 156-212,486-488; Sinninghe 1943a, p. 35; Tubach 1969, nr. 2023, 5285; VDK p. 446.