Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

De koning der vogels

betekenis & definitie

TOEN de vogels nog geen koning hadden, kwamen ze op een goede dag bij elkaar en besloten er een te kiezen. Na veel gepalaver werden ze het eens: de vogel die het hoogste kon vliegen, zou de koning worden.

De adelaar (soms ook de ooievaar) lijkt het hoogst te komen en waant zich al winnaar, maar hoort dan, net boven hem, een klein vogeltje triomfantelijk uitroepen: ‘Ki-ke-ri-ke-rik! Koning ben ik!’ Het had zich, verstopt in de veren van de adelaar, omhoog laten dragen en was pas gaan vliegen toen de adelaar niet meer kon. De vogels besluiten tot een salomonsoordeel: de adelaar zal 's zomers koning zijn, het kleine vogeltje in de winter, als de adelaar wegtrekt. Sindsdien draagt het kleine vogeltje de naam winterkoninkje.Vaak neemt dit verhaal nu echter een andere wending en wordt er een tweede episode aan toegevoegd: het bedrog van het winterkoninkje wordt niet geaccepteerd en er wordt een nieuwe wedstrijd uitgeschreven. De vogel die het laagst kan vliegen zal koning worden. Maar weer wint het winterkoninkje: het kruipt in een molshoop of muizengaatje. Hierin zingt hij (in een Vlaamse variant):

Gij zult er mij niet vinden, Van niemand ben ik bang, Tot koning ben ik verheven, En 'k blijf 't mijn leven lang.

De woedende vogels nemen hem gevangen en zetten de uil als waker voor de ingang. De uil kan eerst zijn ene of zijn andere oog openhouden, maar sluit ze tenslotte, door slaap overmand, allebei; het winterkoninkje kan dus ontsnappen. Voor straf mag de uil voortaan alleen nog 's nachts vliegen, verjagen de andere vogels hem altijd zodra ze hem in het oog krijgen, en kan hij alleen nog maar in het donker zien. In de versie waarin het vogeltje in een muizengaatje is gekropen, wordt aan de lotgevallen van de uil toegevoegd: om zich te wreken is hij een muizenvanger geworden.

De dierenwereld van fabel en diersprookje is georganiseerd als en gemodelleerd naar de mensenwereld. Zoals de viervoeters/zoogdieren hun koning hebben, de leeuw, zo hebben ook de vogels, de vissen, de slangen enzovoort hun eigen koning. Dit tegelijk etiologische èn humoristische diersprookje (‘The Election of Bird-King’), met zijn overduidelijke ‘wie niet sterk is moet slim zijn’-moraal, was al in de oudheid bekend. Aristoteles (384-22 v.C.) vermeldt in zijn Historia animalium dat men de winterkoning ‘oudste’ en ‘koning’ noemt en dat hij de vijand van de adelaar is. Plutarchus (ca. 45 ca. 120 n.C.) vertelt als eerste het verhaal, althans de eerste helft.

In deze korte redactie bleef het sprookje in de middeleeuwen bekend. We vinden het dan vooral in natuurbeschrijvende encyclopedische werken, zoals in Alexander Neckams De naturis rerum (eind 12e eeuw). Ook uit de nieuwe tijd zijn er enkele, voornamelijk Duitse teksten bekend, maar pas in de 19e eeuw er beginnen dan voor het eerst ook teksten met de tweede helft op te duiken blijkt hoe algemeen geliefd dit sprookje is. Vooral in Europa, waar vrijwel alle talen voor de Troglodytes troglodytes wel een of meer namen met -koning erin hebben (in het Pools wordt hij zelfs muizenkoning genoemd), maar ook in de andere werelddelen, waar er dan vaak andere vogelsoorten in figureren. Het is zelfs het enige Europese sprookje dat (in de lange redactie) door de Australische Aborigines is overgenomen.

Kerngebied van deze lange redactie is Midden-Europa, inclusief Nederland en Vlaanderen, waar het zeer bekend geweest moet zijn. In Friesland is het bijvoorbeeld tussen 1854 en 1978 25 keer opgetekend en uit Vlaanderen zijn 18 lezingen bekend. Tot die bekendheid heeft zeker sprookje nr. 171 uit de Kinderund Hausmärchen van de gebroeders Grimm bijgedragen, ‘Der Zaunkönig’, dat van 1840 dateert en uit Mecklenburg stamt.

Vooral bekend aan de kusten van de Noordzee en de Oostzee, maar ook wel elders, was het relatief jonge diersprookje van de zwemwedstrijd van de vissen, met als doel uit te maken wie de koning der vissen mag worden (‘Flounders Crooked Mouth’). Het wordt hier verbonden met het oude en zeer wijdverbreide (in Japan al in de 8e eeuw bekende) motief van de scheve mond/bek als straf voor valse trots. Nog tijdens de wedstrijd hoort de schol al dat de haring gewonnen heeft. Hij trekt een verachtelijk gezicht. Sindsdien heeft hij een scheve bek en is de haring, zoals het bekende rijmpje ‘Haring, haring spant de kroon / Boven alle vissen schoon’ al zegt, de koning der vissen. In Nederland is dit didactisch-etiologische diersprookje gevonden in Friesland en Groningen.

Ook in Vlaanderen deed het de ronde. De gebroeders Grimm namen het uit dezelfde bron als nr. 171 in hun sprookjesverzameling op onder nr. 172, ‘Die Scholle’.

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: Boekenoogen 1903a, pp. 72-75; Dykstra 1895-96, II, pp. 139-140; Huizenga-Onnekes/Ter Laan 1930, pp. 287-288; KHM nr 171 en 172; Van der Kooi/Schuster 1993, nr. 211; DeMeyere 1925-33, IV, pp. 129-141, 150; De Mont/De Cock 1925, pp. 71-73; Perry 1975, p. 508; Poortinga 1979, pp. 233-235.

STUDIES: AT 221-221B, 250A; BP III, pp. 278-283; DG nr. 655, cf. ook nr. 348, 349; EM VIII, kol. 181-186; III, kol. 1373-1374; Dahnhardt 1907-12, IV, pp. 160-197; De Meyer 1968, p. 29; Sinninghe 1943a, pp. 18 en 50, nr. 117; VDK pp. 301, 306; Waterman 1987, p. 124, nr. 4590.