Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

De engelenwacht

betekenis & definitie

EEN dominee, die met zijn felle preken tegen de volkszonden, met name tegen het drankmisbruik, velen tegen zich in het harnas heeft gejaagd, wordt op een donkere avond door een stem voor het raam weggeroepen naar het afgelegen huis van een oud gemeentelid, dat op sterven zou liggen. Als hij daar aankomt, blijkt er niets aan de hand.

Hij neemt aan dat hij met een kwajongensstreek te maken heeft en keert terug naar de pastorie.Jaren later hij is het voorval al lang vergeten zit hij aan het sterfbed van een van de steunpilaren van zijn gemeente. Deze, pas laat bekeerd en voordien een zondig mens, bekent hem dat hij op die bewuste avond met een aantal makkers de dominee, die zo zeer op hun geweten werkte, uit huis gelokt had met het doel hem te vermoorden. Zij hadden dat echter niet aangedurfd omdat de dominee door iemand (vreemde mannen in het wit, engelen) geëscorteerd werd.

Engelen, spirituele wezens die de verbindingen tussen hemel en aarde verzorgen, vinden we vooral in oude religies die de grote, zonder middelaars nauwelijks overbrugbare afstand tussen godheid en mens benadrukken: het zoroastrisme, het jodendom, het christendom en de islam. Een van de vele functies van engelen is het behoeden van godvruchtigen en rechtvaardigen voor gevaren. De beschermengelfunctie vinden we in het Oude Testament al in de geschiedenissen van Abraham en Izaak. In het Nieuwe Testament leidt een engel des Heren de apostelen uit de gevangenis (Handelingen 5:17-23, 12:1-19).

In het jodendom heeft zich dan al de overtuiging vastgezet dat ieder mens een persoonlijke bescherm- of waakengel heeft, maar ook, althans volgens sommigen, een boosaardige, demonische engel die, waar de eerste hem op het smalle maar juiste pad probeert te houden, erop uit is hem de brede maar tot verderf voerende weg op te sturen. Dit motief vindt men later ook bij de islam.

De christelijke theologie nam in de middeleeuwen geleidelijk het beschermengelconcept over, maar heeft het nooit formeel uitgewerkt. Vanaf de 19e eeuw is het met name bij de katholieken populair geworden, niet in de laatste plaats door de vele volksprenten die het thema toespitsten op de bescherming van onnozele kinderen, die bijvoorbeeld door hun gevleugelde beschermengel van een afgrond worden weggelokt. Het speelt nu nog een zekere rol in humoristische tekenfilms en cartoons: een engeltje op de rechter schouder en een duiveltje op de linker proberen de held die aarzelt tussen wat leuk is maar niet mag, en wat moet maar niet zo aantrekkelijk is, hun kant op te sturen.

Bij de protestanten vond het geloof aan beschermengelen nauwelijks ingang en het is daarom verrassend dat bovenstaand verhaal juist bij hen in elk geval in Nederland, want hier was en is het nog zeer bekend zo geliefd is geworden. Het wordt dan ook wel gekarakteriseerd als een protestantse legende. Het houdt qua thematiek en vertelwijze in de meeste varianten het midden tussen het legendesprookje met zijn nadruk op het wonderbaarlijke, en de christelijke sage die het geloofwaardige van het exemplarische goddelijke ingrijpen wil beklemtonen. Vooral de zwaardere en zware orthodox-protestanten van bevindelijke, mystieke signatuur als de afgescheidenen, de oude zwaren en de mannen van de zwarte-kousen-kerken vertelden (en vertellen) het graag. Hoe zeer het hun geloofsopvattingen schraagt blijkt uit een ingezonden stuk van ene Jac. Zijlstra in het Nieuwsblad van Noord-Oost Friesland van 7 juli 1987:

‘Dominee de Cock van Ulrum was ook zo'n man... een man die hem in de nacht wilde doden, durfde dat niet, hij zag naast De Cock, aan weerszijden, een engel lopen! Zelf heeft die man dat later aan De Cock verteld! De Cock zelf had dat niet gezien... misschien die Vrede wel gevoeld! Ds. Smytegeld in Middelburg had in den nacht ook engelen aan zijn zijden!... op een brugje! Dat brugje werd daarna het Smytegeldbrugje genoemd! Jaren aanéén, later is het afgebroken. Ja, zo zette de Heere ZIJN belovende woorden om in daden! Hij zal zijn engelen gebieden, dat zij u op weg bevrijden.’ Dit citaat maakt het al duidelijk: zij betrekken het vaak op bekende voormannen en befaamde prekers als de felle Zeeuwse ‘donderzoon’ Bernardus Smytegeld (1695-1739) en de Ulramer bewerker van de Afscheiding van 1834, Hendrik de Cock (1801-42). Bij de afgescheidenen kwam er dan naast het motief van de onwrikbare preekheer ook nog dat van de vervolgde rechtvaardige bij. Maar ook legio dominees van minder zware signatuur werden genoemd als beoogd slachtoffer. In Friesland, waar dit verhaal ruim 30 keer is opgetekend, wordt het ook wel losgekoppeld van predikanten, evangelisten en dergelijke.

Een ieder die bij avond op weg is, een baker bijvoorbeeld of een koopman met geld, en die belaagd wordt, kan zo een engelenwacht krijgen. In de Tweede Wereldoorlog werd het verhaal verder geactualiseerd en werden, zo zegt men, ook door Duitsers opgejaagde jongemannen door voor hen onzichtbare engelen begeleid.

Al deze verhalen lijken eerder verwant met de in protestantse kringen zeer bekende oud- en nieuw-testamentische bewaarengelverhalen dan met het katholieke, persoonsgebonden bewaarengelgeloof. In de jongste tijd echter, nu de engelen meer en meer losgemaakt lijken te worden van de bestaande denominaties en hun opvattingen en een wat vaag new-age-achtig geloof is ontstaan aan gedeconfessionaliseerde bovennatuurlijke wezens, die mensen in nood uit de brand helpen, vloeien de ‘protestantse’ en ‘katholieke’ waak- en bewaarengelen meer en meer in elkaar over. De Haarlemse arts H.C. Moolenburgh deed onderzoek naar deze ‘moderne’ engelen, lichtgevende figuren (meestal zonder vleugels), die als redders in nood optreden en een groot geluksgevoel veroorzaken bij diegenen, die menen door hen geholpen te zijn. Hij wijdde twee boeken aan hen: Engelen als beschermers en helpers van de mensheid (1983) en Een engel op je pad, honderd en één engelervaringen (1991), en noemt dit verhaaltype in deze context ‘een toonaangevend verhaal’. Moolenburgh twijfelt, evenmin als zijn zegslieden en de meeste vertellers van de meer traditionele engelenwachtverhalen, niet aan het reële karakter van deze mysterieuze engel-ervaringen. Hij is ervan overtuigd dat de engelen zich in deze tijd van dreigende milieuvervuiling in toenemende mate manifesteren en via hulp aan individuen meer licht en liefde voor schepping en medemens trachten te verspreiden (Margriet 1992, nr. 32, p. 75).

De Engelenwacht lijkt een niet zo erg oud verhaal. Alle in Nederland opgetekende varianten stammen uit deze eeuw en komen voornamelijk uit Zeeland en de protestantse gebieden benoorden de grote rivieren. Buiten Nederland is het verhaaltype een enkele maal aangetroffen in Engeland en in het Rijnland. Ook daar speelt het in bevindelijke en piëtistische kringen en ook daar schijnt het relatief jong. Er zijn echter wel vergelijkbare oudere verhalen, waarvan er één een directe voorvader van onze Engelenwacht zou kunnen zijn. Toen Attila de Hun (f 453) in 452 tegen Rome optrok, keerde hij om voor zijn tijdgenoten onbegrijpelijke redenen bij de rivier de Mincio plotseling om.

Het beroemde middeleeuwse ‘gulden legenden’-boek, de Legenda Aurea van de Italiaanse dominicaan Jacobus de Voragine (1228 of 1229-98), verklaart dit als volgt: de paus was Attila tegemoet gereden. Toen deze hem zag sprong hij van zijn paard en hij beloofde de kerkvorst alles te zullen doen wat deze wenste. De paus vroeg hem om te keren wat Attila deed. Toen zijn mannen hem hierover kapittelden vertelde hij dat hij rechts naast de paus een ridder met een getrokken zwaard had gezien, die dreigde hem en zijn volk te vernietigen als hij niet zou gehoorzamen.

De latere Romeinse overlevering maakte van deze ene ridder rechts van de paus misschien de aartsengel Michaël later de twee heiligen Petrus en Paulus aan weerskanten van de paus. Zo heeft ook Rafaël (1483-1520) omstreeks 1513-14 de legende in een muurschildering in de Stanza d'Eliodoro van het Vaticaan afgebeeld. Het is mogelijk dat deze Romeinse legende de Nederlandse engelenwacht heeft opgeroepen. De Legenda Aurea was in de late middeleeuwen en de vroege nieuwe tijd ook hier in vertaling bekend. Er blijft dan wel het probleem van het grote tijdsverschil.

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: Jaarsma 1950, pp. 106-107; Van der Kooi 1979a, nr. 76;

Poortinga 1979, p. 66; Poortinga 1981, pp. 232-234; Sinninghe 1933, pp. 207-208.

STUDIES: Dekker 1985-86; Van der Meiden 1968, p. 138; Van der Molen 1974, pp. 118-121; Schmidt 1966, pp. 66-67; Sinninghe 1943a, p. 138, nr. 361; VDK pp. 360-361.