Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Aladdin en de wonderlamp

betekenis & definitie

ALADDIN is de zoon van een arme kleer. maker die overleden is. Een tovenaar uit Afrika doet zich voor als de broer van Aladdins vader, en hij vraagt de jongen hem behulpzaam te zijn bij het vinden van een schat.

Hij geeft Aladdin een ring die hem zal beschermen, en laat hem dan via een schacht afdalen in een onderaards gewelf. Dat gewelf bestaat uit drie vertrekken en komt uit op een wonderbaarlijke tuin, waar prachtige edelstenen aan bomen hangen. Daar bevindt zich een brandende lamp die Aladdin moet meenemen. Op zijn weg terug neemt hij ook allerlei edelstenen mee.De tovenaar probeert tevergeefs Aladdin van de wonderlamp te beroven nog voordat deze zich uit de schacht omhoog heeft gewerkt. Uit woede sluit hij Aladdin op in de schacht. Na enkele dagen wrijft Aladdin bij toeval over de ring, waarop onmiddellijk een geest verschijnt, die zegt een opdracht voor hem te willen uitvoeren. Aladdin laat zich door hem uit zijn benarde positie bevrijden en komt zo behouden thuis bij zijn moeder, aan wie hij alles vertelt.

De volgende dag wil Aladdin zijn lamp verkopen, omdat ze geen geld hebben om brood te kopen. Wanneer zijn moeder de lamp, die vuil is, gaat oppoetsen, verschijnt plotseling de geest van de lamp die vraagt waarmee hij hen van dienst kan zijn. Aladdin vraagt hem om een maaltijd - en ogenblikkelijk verschijnt een overvloedige maaltijd, op zilveren schalen.

Op zekere dag krijgt Aladdin de kans een blik te werpen op de dochter van de sultan, Badroelboedoer, wanneer zij zich ongesluierd naar het bad begeeft. Hij is meteen verliefd op haar en verzoekt zijn moeder de sultan te vragen zijn dochter aan hem ten huwelijk te geven. Hij geeft haar enkele edelstenen uit de onderaardse tuin mee als geschenk voor de sultan. De sultan, onder de indruk van de schoonheid van de stenen, belooft de moeder dat zijn dochter over drie maanden met Aladdin zal trouwen. Ondertussen huwelijkt hij haar echter uit aan de zoon van de grootvizier.

Tijdens de huwelijksnacht laat Aladdin door de geest van zijn wonderlamp het huwelijksbed met het bruidspaar overbrengen naar zijn huis. Hij laat de man in het toilet opsluiten, neemt diens plaats op het bruidsbed in en legt zijn zwaard tussen hem en de prinses. Tegen de ochtend laat hij het bed met het bruidspaar weer overbrengen naar het paleis van de sultan. De volgende nacht herhaalt zich dit. De prinses en haar bruidegom willen beiden zo niet verder gaan en besloten wordt het huwelijk weer te ontbinden.

Wanneer de drie maanden verstreken zijn, begeeft de moeder van Aladdin zich naar de sultan en vraagt hem om zijn belofte alsnog gestand te doen. De sultan is bereid zijn dochter ten huwelijk te geven indien Aladdin hem veertig gouden potten gevuld met edelstenen kan leveren, gedragen door veertig zwarte slaven die geleid worden door veertig blanke slaven. Aladdin laat deze voorwaarde terstond door de geest van de lamp uitvoeren. Het huwelijk wordt dan gesloten. Aladdin laat in één nacht tegenover het paleis van de sultan een sprookjespaleis voor hem en de prinses bouwen.

Na enige tijd ontdekt de Afrikaanse tovenaar dat Aladdin nog in leven is. Hij gaat naar het paleis en het lukt hem om de magische lamp van Aladdin tijdens diens afwezigheid te verwisselen voor een waardeloos exemplaar. Hij laat door de geest van de lamp onmiddellijk het paleis met de prinses naar zijn woonplaats in Afrika overbrengen. Wanneer de sultan ziet dat het paleis met zijn dochter verdwenen is, stelt hij Aladdin hiervoor verantwoordelijk en wil hem ter dood brengen. Hij geeft hem veertig dagen de tijd om zijn dochter terug te brengen. Aladdin vindt, met hulp van de geest van de ring, zijn paleis en echtgenote in Afrika.

Met list doden zij samen de tovenaar. Nadat ook nog een latere aanslag, van de jongere broer van de tovenaar, is verijdeld breekt voor Aladdin een gelukkige tijd aan.

Dit sprookje maakt deel uit van de vertellingen van Duizend-en-één nacht en komt in schriftelijke vorm voor het eerst voor in de Franse vertaling van de oriëntalist Antoine Galland (1646-1715), Les mille et une nuits (Parijs 1704-17). Galland had, als secretaris van de Franse gezant te Constantinopel en later als verzamelaar van oosterse oudheden, vele jaren in het Midden-Oosten doorgebracht. De meeste verhalen vertaalde hij uit een aantal Arabische handschriften. Daarnaast hoorde hij een reeks verhalen van de Syrische christen Hanna uit Aleppo tijdens diens verblijf in Parijs in 1709. Tussen 6 mei en 2 juni 1709 noteerde Galland uittreksels van Hanna's verhalen in zijn dagboek. Ook het Aladdin-sprookje hoorde Galland van Hanna.

Die zou zelfs het verhaal van Aladdin voor Galland op papier hebben gezet. Men neemt aan, onder meer vanwege het motief van de schatkamers, dat het sprookje oorspronkelijk uit Egypte afkomstig is. Niet helemaal uitgesloten is echter, dat Galland zelf het verhaal verzonnen heeft en dit aan een fictieve oosterling heeft toegeschreven.

Via de Franse versie van Galland is het Aladdin-sprookje tot een van de bekendste sprookjes van Duizend-en-één nacht geworden en vrijwel wereldwijd deel gaan uitmaken van de mondelinge vertelcultuur. Vooral in Europa en het Midden-Oosten is het vele malen opgetekend. De opgetekende versies vertonen meestal een sterke gelijkenis met die van Galland. In Nederland is het sprookje niet in de mondelinge traditie aangetroffen, wel zes keer in Vlaanderen. Een centraal motief in dit sprookje is de wonderlamp die de held voortdurend helpt. Het Aladdin-sprookje is hierdoor thematisch verbonden met de groep sprookjes waarin de held met behulp van een magisch voorwerp de moeilijkheden overwint (zie bijv. de Konijnenhoeder en Tafeltje dekje).

Het Aladdin-verhaal is spoedig na verschijnen van Gallands Duizend-en-één nacht een populair literair thema geworden dat ook voor toneel, opera's en later voor films is gebruikt. In 1822 werd het toneelstuk Aladin ou la lampe merveilleuse van Nicolas Isouard met veel succes opgevoerd in de Parijse Opéra. Drie jaar later werd de sprookjesstof bewerkt door de choreograaf Andries Voitus van Hamme. Deze bewerking, De toover-lamp, werd zeventien maal opgevoerd in de Amsterdamse schouwburg. Het betrof hier een vrolijk danstheater dat bekend staat als ‘harlekinade’.

In 1952 maakte Lew Landers de Amerikaanse speelfilm ALADDIN AND HIS LAMP. Niet minder dan drie lange tekenfilms zijn aan het verhaal gewijd. Onder regie van Jean Image werd in 1969 de Franse tekenfilm ALADDIN ET LA LAMPE MERVEILLEUSE uitgebracht, en in 1976 de Japanse tekenfilm ALADDIN & THE MAGIC LAMP, onder regie van Shinya Takahashi.

Verreweg het meeste succes had de Amerikaanse tekenfilm ALADDIN die in 1992 door de Walt Disney Studio's in roulatie werd gebracht (productie en regie: John Musker en Ron Clements). Veel details zijn aangepast aan de smaak van het jonge westerse publiek en aan de aan dit publiek mee te geven moraal. Enerzijds is er veel humor en avontuur aan het verhaal toegevoegd. Anderzijds zijn enkele gewelddadige en erotische motieven weggewerkt, zoals de moord op de tovenaar en de bruidsbedscènes. De prinses is een tamelijk modern moslimmeisje geworden, dat geen sluier draagt en uitgesproken opvattingen koestert. Het centrale thema in de tekenfilm is (de westerse opvatting van) vrijheid en zelfbeschikkingsrecht geworden.

Aladdin streeft de vrijheid na om te kunnen doen en laten wat hij wil. De prinses, Jasmine genaamd, verlangt vrijheid van partnerkeuze en beschouwt alleen liefde als legitieme reden voor een huwelijk. De sultan komt uiteindelijk tot het inzicht dat hij als vorst over de vrijheid beschikt om ouderwetse (huwelijks)wetgeving te veranderen. En de geest krijgt de vrijheid waar hij al zo lang naar verlangde: dankzij de derde en laatste wens van Aladdin wordt hij bevrijd uit de lamp en hoeft hij geen meesters meer te gehoorzamen.

TON DEKKER & THEO MEDER TEKSTEN: Littmann 1953, II, pp. 659-791.

STUDIES: AT 561; pp. 544-549; BP II, pp. 544-549; EMI, kol. 240-247; V, kol. 660-662; VI, kol. 485-487; Gerhardt 1963; Irwin 1994; Marzolph 1995; De Meyer 1968; Scherf 1995, I, pp. 8-13; Uitman 1996.