Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Hall

betekenis & definitie

Hall, Floris Adriaan, (sinds 1856) baron van, Nederlands staatsman, *15.5.1791 Amsterdam, +29.3.1866 's-Gravenhage. De Amsterdamse advocaat Van Hall was minister van Justitie (1842-1844) en minister van Financiën (1844-1847).

Hij wist in laatstgenoemde functie een staatsbankroet te voorkomen door een zogenaamde vrijwillige staatslening tegen lage rente uit te schrijven, onder dreiging van een extra vermogensheffing als de lening niet werd voltekend. In 1845 bracht hij een tariefwet tot stand, die een belangrijke stap betekende in de richting van de vrijhandel. Bij de Muntwet van 1847 werd de zilveren standaard ingevoerd, evenals muntbiljetten tot een laag bedrag. Van Hall trad in 1847 af, toen de Koning niet akkoord ging met zijn voorstellen tot grondwetshervorming. In 1849 werd hij lid van de Tweede Kamer. Hij vormde in 1853 het ministerie-Van Hall-Donker Curtius (ministerie van apaisement of Aprilministerie), waarin hij minister van Buitenlandse Zaken was. Hij slaagde erin de wet op de kerkgenootschappen tot stand te brengen (→ Aprilbeweging). In 1860 formeerde hij het ministerie Van Hall-Van Heemstra, dat de Spoorwegwet tot stand bracht, die de → spoorwegkwestie oploste. Van Hall was inmiddels van liberaal tot conservatief geworden. Hij trad in 1861 af wegens verschil van mening in de ministerraad over het voorzitterschap.