(1881-1942) Oostenrijks schrijver en dichter, studeerde filosofie, germanistiek en romanistiek, maakte lange reizen buiten Europa. Gedurende WO I verbleef hij als overtuigd pacifist in Zwitserland; tijdens WO II in Brazilië.
Daar schreef hij zijn beroemde Schachnovelle 1941 (Een schaak-novelle), over een schaakwedstrijd tussen een onsympathieke schaakkampioen en een vriendelijke politieke vluchteling. Ander werk: gedichten o.a. Silberne Saiten 1903, Die frühen Kiänze 1907; romans o.a. Erstes Erlebnis 1911 (Brandend geheim), Angst 1925, Verwirrung der Gefühle 1927, Ungeduld des Herzens 1938 (Deernis en liefde = Het onberaden medelijden = Edith); toneel o.a. Das Haus am Meer 1912, Jeremias 1917 en Die schweigsame Frau 1934 (operalibretti voor R. Strauss). Omstreeks 1920 wijdde Z. zich ook aan biografisch-essayistisch werk met bijv. Drei Meister: Balzac, Dickens, Dostojewski 1920, Sternstunden der Menschheit 1927 (Noodlotsuren der mensheid), waarin beslissende ogenblikken uit de geschiedenis geanalyseerd worden, Josef Fouché 1929 (Joseph Fouché) en Triumph und Tragik des Erasmus von Rotterdam 1935 (Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam). Voor en tijdens WO II had hij te kampen met depressies; hij zag de (politieke) toekomst somber in en pleegde zelfmoord.