(1881-1958) Spaans dichter, studeerde oude talen, Duits en Engels. Hij reisde veel en verbleef van 1916-'27 in de VS.
De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Latijns-Amerika. Zijn eerste gedichten verschenen in de bundels Almas de Violeta 1900 en Ninfeas 1900. Ze staan onder invloed van de romantiek en J. distantieerde zich er later van. Na kennismaking met Rubén Dario kreeg zijn werk een meer modernistische inslag. Hoofdmotief is veelal de eenzaamheid, die ertoe leidt dat de dichter troost zoekt bij planten en dieren. Hierom is hem wel een gebrek aan menselijke warmte verweten. Zijn beroemdste werk is Ffatero y jo 1914 (Platero en ik), gesprekken tussen de ik-figuur en zijn ezeltje. Tot zijn vele andere werken behoren Arias tristes 1903, Elegias puras 1908, Balades de primavera 1910, Estio 1916, Sonetos espirituales 1917, Piedra y cielo 1919, Belleza 1923 en Canción 1936. 'Nieuw voorjaar' bevat een keuze uit zijn vertaalde gedichten. Hem werd in 1956 de Nobelprijs voor letterkunde toegekend.