Het gebruik van stoom met de bedoeling warmte-energie om te zetten in mechanische energie en eventueel verder in elektrische energie. De stoomcyclus omvat:
1). de stoomvorming.
Die gebeurt door het opwarmen van water door een warmtebron: hoofdzakelijk de verbranding van fossiele of niet-fossiele brandstoffen in een stoomketel of kernsplijting in een kernreactor. De gevormde stoom staat onder een welbepaalde druk.
2). de ontspanning van de stoom.
Die gebeurt in een stoomturbine of een zuigerstoommachine. Op die manier wordt de energie omgezet in mechanische, draaiende energie. In een elektriciteitscentrale wordt hiermee een alternator aangedreven die elektriciteit produceert.
3). de condensatie van de stoom.
Die gebeurt in een condensator, die op zijn beurt gekoeld wordt door koelwater (meestal afkomstig van een waterloop). of door de omgevingslucht (men spreekt dan van een aërocondensor).
Na de condensatie is de stoomcyclus gesloten. Het water kan aan een nieuwe stoomcyclus beginnen. De meeste elektriciteitscentrales zijn gebaseerd op de stoomcyclus. Elektriciteitscentrales die niet op de stoomcyclus gebaseerd zijn, zijn bijvoorbeeld waterkrachtcentrales, windturbines en centrales met dieselmotor of gasturbine (zonder stoomturbine: bijvoorbeeld turbojets).
Zie ook: STEG eenheid.