Gepubliceerd op 18-08-2020

Bal

betekenis & definitie

Het balspel was vroeger (en is nog) algemeen geliefd en verrijkte daardoor onze taal met verscheidene spreekwijzen; o.a.:

1. Hij loopt vóór zijn bal: hij is te vroeg in de weer, te haastig.
2. Wie kaatst, moet den bal verwachten, nl. van zijn tegenpartij; fig.: wie een ander aanvalt, moet op tegenstand, tegenweer rekenen, de gevolgen ondervinden.
3. Den bal misslaan: zich vergissen, het mis hebben. (Bij het kaatsen of kolven wordt de bal niet geworpen, maar geslagen.)
4. Elkaar den bal toekaatsen: elkander (door onderlinge, heimelijke afspraak) voordeeltjes bezorgen.