Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Vānus

betekenis & definitie

I. eig., leeg, niets bevattend, loos, arista, Verg., magnitudo urbis, Liv., imago, Hor., somnia, Verg., vanior odes hostium, minder dicht bezet, Liv.

II. overdr., hol, ijdel, onbeduidend, ongegrond, vruchteloos, vergeefs,

a. van zaken: oratio, Cic., vana quaedam pollicebatur, Cic., nec vana fides, en het is waar, Verg.; van werptuigen, ictus, Liv., vana tela mittere, Liv. | neutr. subst. = het ijdele, vergeefse, haustum ex vano, uit een valse bron geput, Liv., nec tota ex vano criminatio erat, zonder grond, Liv., ad vanum et irritum redacta victoria, is vernietigd, Liv., poët., vana tumens, ijdel en opgeblazen, Verg.; c. gen., vana rerum, Hor., vana rumoris, Tac.
b. van personen: ne vanus iisdem castris assideret, vergeefs, Tac. | in ’t bijz., leugenachtig, blufferig, haruspex, Cic., ingenium, Liv., en (van de persoon zelf) Sall., vanus auctor est, de zegsman verdient geen geloof, Liv., vanissimi cuiusque ludibrium, van elke avonturier, -bedrieger, Curt.

< >