Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Umbra

betekenis & definitie

I. a. ae, f. eig., schaduw, arboris, Cic.; poët. = duisternis, avond, nacht; spreekw., umbras timere, de schaduw vrezen, d. i. zonder reden bevreesd zijn, Cic.

b. ae, f. fig., = bescherming, toevlucht, auxilii, Liv., sub umbra Romanae amicitiae latere, Liv.; = verpozing, rust, Veneris cessamus in umbra, Ov., cedat umbra soli, Cic., ook in ’t alg., = teruggetrokken leven, particulier leven, studia in umbra educata, in de studeerkamer, Tac.; schaduw = schijn, spoor, beeld, gloriae, Cic., honoris, van de consulaire insigniën, Tac., vand. = schijn, voorwendsel, sub umbra foederis aequi servitutem pati, Liv.

II. a. ae, f. overdr., schaduw (in de schilderkunst, en overdr., in de rede), Cic., neque enim persona umbram actae rei capit, de persoon is te merkwaardig, dan dat de daad in het donker kan blijven, d. i. stilzwijgend voorbijgegaan kan worden, Vell. | schaduw = begeleider, luxuriae, Cic.; ook van ongenode gasten die men meebrengt, evenals σxία, Hor.

b. ae, f. meton., het schaduwrijke, lommer (als bomen enz.), umbras falce premere, Verg., inducite montibus umbras, Verg., zo ook fontes inducere viridi umbrā (in een gedicht), Verg.; schaduwrijke plaats, Pompeia, hal, gaanderij, Ov., tonsoris,, winkel, Hor. | schim (van een gestorvene), geest, tricorpor, Verg., plur., umbrae, Verg., umbris exagitari, door geesten, spoken, Suet., umbrae silentes, schimmen, onderwereld, Verg., umbrarum dominus of rex, Pluto, Ov., per umbram, per umbras, in de Orcus, Ov.; plur., umbrae ook = schim van één gestorvene, species et umbrae insontis interempti filii, Liv., matris agitari umbris, Ov.; in ’t alg. schaduwbeeld. | een vis, anders sciaena genaamd, Ov.

< >