I. eig.,
a. in ’t alg., in onrust -, in verwarring -, in wanorde brengen, verwarren, mare, aequora, onrustig -, stormachtig maken, opjagen (van de winden), Cic., Lucr., comas, verwarren, Quint., en zo capillos, Ov., ceram (van het zegel), schenden, Quint.
b. in ’t bijz., van mensen, ordines, aciem peditum, Liv., absol. = verwarring teweegbrengen, Cic., Liv., en zo impers., totis turbatur agris, Verg.; troebel maken, limo turbatam haurit aquam, Hor.
II. overdr.,
a. in ’t alg., in verwarring -, in wanorde brengen, verwarren, storen, contiones, Liv., auspicia, Liv., Aristoteles multa turbat, haalt (in de verklaring) door elkaar, Cic., ne quid ille turbet, vide, Cic., impers., turbatum est domi, er heerst verwarring, Ter., omnibus in rebus turbarat, had zijn zaken geheel in de war gebracht, was geheel bankroet, Cael. bij Cic. ep.
b. in ’t bijz., van staten = onrust verwekken, opstaan, absol., Tac., pass. impers., si in Hispania turbatum esset, onlusten uitgebroken waren, Cic.
III. bĭnis, m.
1. alles wat in een kring ronddraait, vand = wervel-, stormwind en = dwarreling (door de wind veroorzaakt); fig., storm enz., tu turbo ac tempestas rei publicae, rustverstoorder, Cic., in turbinibus rei publicae, Cic., tantus miserarum turbo rerum, storm van het ongeluk, Ov. | tol, drijftol; overdr., turbine (tolvorm) crescit (bucina) ab imo, Ov., en zo van elk tolvormig voorwerp, inz. = toverrad, ook = ronde schijf onder aan de spil van het spinnewiel.
2. (poët.) dwarrelende, draaiende beweging, dwarreling, draai, kringloop, piceus (fumi), Verg., saxi (bij het werpen), Verg., celeri ad terram turbine fertur, Verg.