1. ae, f. wanordelijkheid (van een menigte), verwarring, gedruis, gewoel, tumult, rumoer.
2. ae, f. meton., (ordeloze) menigte, hoop, schaar, clientium, Hor., ducum, omgeving, gevolg, Verg., en zo mea turba, Liv. (zie beneden), in turbam exire, ruchtbaar worden, Nep.: in ’t bijz. de grote hoop (tegenover de aanzienlijken, bevelhebbers enz.), massa, | van goden en dieren: ignotorum deorum, Cic., canum, Ov., en zo turba mea, mijn gebroed, jongen, Phaedr. | van het levenloze: massa, stortvloed, stroom, arborum, Ov., querelarum, Iust.