i, m. vertrek, en wel:
1. woonkamer; vand. in ’t alg. = woning, behuizing, cel (van bijen).
2. slaapkamer, -vertrek. | meton., bed (vooral = huwelijksbed); huwelijk, vita expers thalami, ongehuwd, Verg., thalamos ne desere pactos, de u beloofde bruid, Verg.