Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Tăcĕo

betekenis & definitie

tăcŭi, tăcĭtum (2);

1. intr., zwijgen, absol., Ter., Cic., de alqa re, Cic. ; ook van dieren en levenloze zaken, vooral bij dichters, part. tacens, zwijgend = stil, locus, Tac., loca, van de onderwereld, Verg. | overdr., van abstracta, blanditiae taceant, Ov., tacere indolem Romanam, zich niet meer vertoonde, Liv.
2. trans., verzwijgen, zwijgen van, alqd, Cic., alqm, Verg., Ov., passief, in medio Marte tacetur Amor, Ov., dicenda tacenda locutus, wat de mededeling waard en niet waard was, Hor.