ĭnis, f.
1. eig., gelijkenis, overeenkomst, gelijkheid, veri sim. of sim. veri, waarschijnlijkheid, Cic., est homini cum deo similitudo, Cic.; vand. concr. = iets overeenkomstigs, - dergelijks, een soort van; plur. similitudines = gelijksoortige (verwante) verschijningen, - gevallen, Cic. | in ’t bijz., gelijkheid van uiterlijk; gelijkheid van karakter; vergelijking.
2. overdr., de toepassing op dergelijke gevallen; similitudini relinquere, Cic.; de zich gelijk blijvende voorstelling, eenvormigheid.