I. pārens, entis, p. adi. gehoorzaam; plur. subst., parentes, ĭum, m. onderdanen, Sall.
II. părens, entis, c.
1. vader, moeder, plur. (masc.), ouders. | overdr., vader of moeder, stichter, ontwerper, uitvinder, weldoener, van zaken ook = bron, grond; moederstad (van een kolonie).
2. in ruimere zin: (poët.) grootvader; vand. plur., voorvaderen. | neef, aanverwant.