Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Meto

betekenis & definitie

I. mēto, āre = mētor, z. a.

II. mĕto, messŭi, messum (3);

1. intr., maaien, oogsten; part. subsi, metentes, maaiers, Liv.
2. trans., maaien, af maaien, oogsten (overdr. van de bijen). | poët. overdr., afmaaien, -snijden, -houwen, -plukken; neerhouwen, -sabelen.

< >