ātis, f. burgerlijke vrijheid (tegenover de slavenstand)
1. eig., se in libertatem vindicare, stellen, Cic., servos ad libertatem vocare, aan de slaven de vrijheid beloven, Caes. | in ’t bijz., de burgerlijke vrijheid, als geheel der burgerlijke rechten en voordelen (vooral van het stemrecht in de comitiën). | vrijheid, onafhankelijkheid (van een staat); praegn., vrijheidszin.
2. overdr., vrijheid (te doen en te spreken, wat men wil), verlof, omnium rerum, Liv., vivendi, Cic.; praegn., ongebondenheid, teugelloosheid, uitspatting. | vrijmoedigheid, onverschrokkenheid. —zie verder Libertas.