vēni, ventum (4);
1. stoten op, (toevallig) vinden, - aantreffen, in ’t bijz., (in een geschrift) vinden, vermeld vinden. | overdr., vinden, bevinden, alqm in culpa, Ter., ipsis durior inventus est, Caes.; tot iets komen, - geraken, verwerven, krijgen, zich op de hals halen, nomen, Cic., vituperationem, Cornif. rhet., veniam ab hoste, Iust., ex quo illi gloria opesque inventae, Sall.
2. vinden, ontdekken, opsporen, opzoeken. | overdr., bewerkstelligen, mogelijk maken, invoeren, per me inventa salus, Cic., inventis auspiciis, Cic.; (door navorsen van anderen) vernemen, uitvorsen, ontdekken; (door eigen nadenken) vinden, uitvinden, -denken; se invenire, zich ergens in schikken, Sen., postquam dolor se invenit, zijn weg vond, Ov.