Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Fundo

betekenis & definitie

1. de grond van iets leggen, grondvesten, aanleggen, bouwen (ook overdr.).

2. praegn., vastheid geven, stevig bevestigen. | overdr., ondersteunen, duurzaamheid geven, (geld) veilig beleggen. 3. fūdi, fūum (3);
I. eig.
a. (van vloeistoffen) gieten, laten vloeien, uitgieten, -storten, laten uitstromen, (van offers) sprenkelen, plengen; mediaal = zich uitstorten, vloeien, uitstromen. | (tranen, bloed) doen vloeien, vergieten.
b. (van niet vloeibare zaken) uitschudden, -storten. | smelten; vand. meton. = (uit metaal) gieten.

II. overdr.

a. met geweld op de grond werpen, neerwerpen, -vellen; (een menigte) met geweld wegdrijven, in ’t bijz. = op de vlucht drijven.
b. loslaten, -maken, laten schieten, zich doen uitspreiden, mediaal fundi = zich (gemakkelijk op de grond) neerleggen, neervleien, en = zich uitspreiden, - verbreiden, vitis funditur, Cic. | (werptuigen) werpen, slingeren, afschieten. | (levende wezens) in menigte uitzenden, refl. = naar buiten stormen. | (in menigte) van zich geven, laten ontstromen, b.v. woorden aan de mond, vand. van de dichter = dichten; voortbrengen, baren. | (vermogen enz.) verkwisten. | (van abstracta) mediaal fundi = zich uit-, verbreiden, Cic.; praegn., verspillen, verba, Ter., uitblazen, vitam, Verg.

< >