ātis, f.
1. subjectief, = vaardigheid, vlugheid, gemak. | geneigdheid, neiging, aanleg; meegaandheid, bereidwilligheid, voorkomendheid, minzaamheid, gemakkelijkheid in de omgang, populariteit; lichtvaardigheid, -zinnigheid.
2. objectief, = doenlijkheid, gemakkelijkheid, gemakkelijke bewerkstelliging, - behandeling.