īvi, ītum (3);
1. trans., vorderen, verlangen, eisen, vooral poenas alcs rei, CSe., en ab alqo, Cic. | streven (naar), nastreven, begeren, verlangen, aanspraak maken (op); ook (van zaken) mare medium terrae locum expetens, zich dringende naar enz., Cic.
2. intr., in alqm, overkomen, treffen, Liv., evenzo alei, Pl. | duren, aanhouden, aetatem, Pl.