I. exercĭtus, a, um, p. adi. geoefend; hard beproefd, zeer gekweld; overdr., (van toestanden enz.) vol wederwaardigheden, rijk aan beproevingen, moeitevol.
II. exercitŭs, ūs, m.
1. oefening. | meton., het (geoefende) leger, in ’t bijz. = voetvolk; poet. overdr., menigte, zwerm.
2. onrust, kwelling.