Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Dīvīnus

betekenis & definitie

1. goddellijk, tot de godheid behorend, haar toekomend, op haar betrekking hebbend, van haar afkomstig, scelera, tegen de goden, Liv., iura, goddelijke, d. i. natuurlijke wetten, Cic., res divina, res divinae, godsdienst, offers, Cic., maar res divinae ook = metaphysica (tegenover res humanae, moraal), Cic., ook = natuurrecht (tegenover res humanae, positief recht), Cic. — 2. overdr., door goddelijke of hogere ingeving getroffen, geïnspireerd, voorspellend, een voorgevoel hebbend; subst., waarzegger, ziener. | goddelijk, hemels, onvergelijkelijk, heerlijk; doorluchtig.

< >