pŏsŭi (dēpŏsīvi, Pl., Cat.), pŏsĭtum, (3);
1. in ’t alg., weg-, af-, neerplaatsen, -zetten, -leggen, librum de manibus, Cic., exercitum in terram, aan land zetten, Iust., en zo legiones, Auct. bell. Afr.; poët., werpen, baren, onus naturae, Phaedr., fetus, Phaedr., ook = (als kampprijs) stellen, uitloven, vitulam, Verg. | overdr., laten varen, opgeven, van iets afzien, verliezen, eindigen, zich ontslaan van; (dorst) lessen; (een ambt) neerleggen; (een ambt, eerbewijzing enz.) afslaan.
2. in ’t bijz., deponeren, in bewaring geven, in veiligheid brengen, toevertrouwen, overgeven, ook overdr. | meton., depositus = stervend, reeds opgegeven, vand. ook = gestorven, Verg., overdr., maxime aegra et prope deposita rei publicae pars, opgegeven, reddeloos verloren, Cic.