mīsi, missum (3)
I. eig.
a. in ’t alg., naar beneden zenden, (naar beneden) laten gaan, - vallen, - hangen, - zakken, equum in flumen, Cic., se ob assem, zich bukken, Hor., se in Ciliciam, afdalen, Cic., alqm ad imos manes, Verg., Stygiae nocti, Ov., en zo ook morti, Verg., lacrimas, vergieten, Cic., oculos in terram, Liv., en alleen oculos, Ov., neerslaan, auriculas, laten hangen (uit moedeloosheid), Hor., usque ad talos demissa purpura, neergolvend, Cic., demissa tunica, neerhangend, zonder gordel, Hor.; spreekw., de caelo demitti, van de hemel neergezonden worden = door bovennatuurlijke macht ontstaan, Liv.
b. in ’t bijz., arma, laten zakken (als militaire begroeting), Auct. bell. Afr.; castra ad ripas fluminis, verleggen, Hirt.; agmen, exercitum en dgl., zijn manschappen naar een lagere, vlakke streek laten trekken, Liv., ook met in c. a c c., b.v. vallem, Liv., ook refl., demittere se, Caes., Cic. | antennas, de raas neerlaten, Sall. | stroomafwaarts zenden, - laten zeilen, navem secundo amni Scodram, Liv. | refl. se demittere en pass. demitti mediaal, neer- of naar beneden stromen (van rivieren enz.), Ov. | (in de grond enz.) neerlaten, laten neerzakken; praegn., (in de diepte) bouwen, leggen, triginta pedes in terram fundamenta, Curt., alte in solido puteum, graven, Verg. | (een wapen) doen neerdalen, stoten, boren, ferrum in pectus, Tac., ensem capulo tenus in armos, Ov. | (van hoogten), molli iugum demittere clivo, Verg.; gewl. demittere se en pass. demitti mediaal = lager worden, dalen, Curt., Iust.
II. overdr.
a. in ’t alg., se animo, Caes., of animum, Cic., of mentem, Verg., de moed laten zinken, se in causam, zich inlaten, Cic., alqd in pectus, zich diep inprenten, ter harte nemen, Liv., alqm periculo, onttrekken aan, Prop.
b. in ’t bijz., doen afdalen, se, afdalen, b.v. se ad minora, Quint.; demitti ab alqo, afstammen, zijn oorsprong afleiden van enz., a magno demissum nomen Iulo, Verg., Romanus, Troiā demissus, Tac.