crēvi, crētum (3);
I. voor de dag komen, ontspruiten, ontstaan, vand. cretus = ontsproten, ontstaan, Amyntore, Ov., Troiano ab sanguine, Verg.
II. groeien
a. in engere zin (van planten, dieren, mensen, lichaamsdelen), Cic., vand. crescere in alqd, in iets ingroeien, ook tot iets vergroeien, - worden, Verg., Ov.
b. in ruimere zin (met betrekking tot grootte, hoogte, omvang enz.) groeien, stijgen, toenemen, zich vermeerderen, groter worden, uitzetten, zwellen. | (met betrekking tot getal) toenemen, zich ophopen. | (- tot intensieve sterkte, graad) toenemen. | (- tot roem, aanzien, macht) zich ontwikkelen, stijgen, een hoge vlucht nemen, groot worden.