1. (naar beneden) steil aflopend, ketel- of bekkenvormig, hol; subst., convexa vallium, dalketels of -bekkens, diepe dalen, lust., ook alleen convexa, Verg.
2. (naar boven) zich welvend, gewelfd; subst., convexum, i, n. meer plur. convexa, ōrum, welving, gewelf, Verg.