ōnis, f.
1. eig., omkering, omdraaiing, omloop (van hemellichamen), vand. mensium annorumque conversiones, de periodieke terugkeer van maanden en jaren, Cic.
2. overdr., m. en z. orationis of verborum, periodische afronding, Cic.; conversio in extremum, de herhaling van hetzelfde woord aan het einde van de zin, Cic.; omkering, omdraaiing = omgekeerde (chiastische) tegenstelling derzelfde woorden. | praegn., (staatkundige) omkeer, verandering; vertaling.