texŭi. textum (3);
1. eig., samen- of ineenweven, -vlechten. | praegn., (vlechtend enz.) vormen.
2. overdr., in ruimere zin, (laag op laag -, rij aan rij) samenvoegen, vand. in ’t alg. = aan elkander schakelen, in een rij doen voortlopen, voortzetten, vervolgen en dgl., nauw verbinden, zowel van concreta als van abstracta, interrupta, weer, aanknopen of opvatten, Cic. | praegn., (een geheel uit lagen enz.) samenstellen (van concreta en abstracta), ook = beramen, listig smeden.