Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Cădo

betekenis & definitie

cĕcĭdi, part. fut. cāsurus (3),

I. eig., vallen, storten, zinken, neervallen, -storten, -zinken
a. in ’t alg., (vooral van werptuigen) op iets vallen; (van bladeren, ooft, haren, tanden) af-, uitvallen; (van de ogen) toevallen, inzinken; (van winden) gaan liggen; (van gesternten, de zon, de dag) dalen; (van regen, tranen, water) zich uitstorten.
b. in ’t bijz., (van mensen) stervend vallen, sterven, sneuvelen, omkomen, gewl. in de slag, absol., Caes., of in acie, Cic., en dgl.; (van offerdieren) geslacht, geofferd worden. | (van steden en vestingen) vallen, verwoest worden.

II. overdr.

a. (van een toneelstuk) vallen; (van procederenden) cadere causā, Cic., of formulā, Sen., of in iudicio, Cic., het proces verliezen; (van kooplieden) bankroet gaan.
b. (wat kracht, waarde enz. betreft) dalen, afnemen, verminderen, cadere animis, Cic., en alleen cadere, Cic., de moed laten zinken; vocabula cadunt, raken in onbruik, Hor.
c. vallen = geraken, komen, sub sensum cernendi, Cic., in morbum, Cic., in suspicionem, Nep. | vand., (op een bepaalde tijd) vallen, in alienissimum tempus, Cic.; (van gelden) vervallen, betaalbaar zijn, in eam diem, Cic.; cadere in alqm of in alqd, toepasselijk zijn op, passen bij of voor, te verwachten zijn van, overeenkomen met enz., cadit ergo in bonum virum mentiri? Cic.
d. (van woorden, lettergrepen enz.) aflopen, uitgaan, eindigen, verba melius in syllabas longiores cadunt, Cic., sententia cadit numerose, Cic.
e. cadere alci, iemd ten deel vallen, overkomen, voor iemd zo of zo uitvallen, en absol. (= accĭdere) gebeuren, plaats grijpen, zo treffen, aflopen, uitvallen, nimia illa libertas alci in nimiam servitutem cadit, slaat om in enz., Cic., cadere ad of in irritum, verijdeld worden, mislukken, vergeefs zijn, Liv., Tac., zo ook res irrita of frustra cadit, Liv., Tac.