Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Aplo

betekenis & definitie

1. in ’t alg., aanpassen, -voegen, mucronem sub pectus imum, zetten, Ov.

2. praegn., van pas maken, in orde brengen, gereedmaken, uitrusten, armamenta, optakelen, Liv., ensem vaginā, voorzien (= in de schede steken), Verg., se armis, zich strijdvaardig maken, classem velis, zeilree -maken, Verg. | overdr., passend naar of voor iets inrichten, animos armis, op de wapenen richten, Verg., hoc verbum est ad id aptatum (daarop berekend), quod etc., Cic.

< >